Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

loopkevers

betekenis & definitie

m. (mv.), (ook: aardtorren), Carabidae, een onderorde van schildvleugelige insekten.

Loopkevers hebben een langwerpig, weinig gewelfd lichaam, en zijn zwart, bruin of metalig glanzend gekleurd. Zij hebben krachtige, bijtende monddelen; de achtervleugels zijn vaak rudimentair, de poten lang en krachtig. Het zijn echte landdieren, maar zij komen meestal niet voor op erg droge plaatsen. Loopkevers voeden zich voornamelijk met insekten, wormen en slakken, soms met plantaardige stoffen. De meeste soorten zijn nachtdieren en verbergen zich overdag onder stenen, bladeren enz.; sommige soorten, vooral de metalig glanzende, zoeken de zonneschijn. De larven leven meestal ook van roof, b.v. de graanloopkever, Zabrus tenebroides, die op jonge graanplanten voorkomt.

De volwassen dieren komen vóór de winter uit de pop, en overwinteren in de grond, achter schors enz. Zeer bekend is de gouden loopkever of schallebijter, Carabus auratus, een tot 27 mm grote kever met een groen-gouden glans op de dekschilden (in tuinen en op akkers). Dit zeer beweeglijke dier jaagt overdag, vooral bij zonneschijn, op allerlei insekten, larven en wormen. De larve leeft op verborgen plaatsen en is eveneens een geduchte rover. Zeer nuttig (verdelging van schadelijke insekten) zijn: akkerzandloopkever, bombardeerkever en poppenrover. In de tropen leven talrijke zeer grote soorten met opvallende metaalglans.

< >