bn.,
1. zonder leven, hetzij dit nooit aanwezig is geweest of verloren is gegaan: levenloos geboren; de drenkeling werd opgehaald, de levenloze dingen; de levenloze natuur, de delfstoffen;
2. levendigheid, bewogenheid missende, saai, futloos: de bomen staan oud en -; hij staarde met levenloze ogen.