Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

last

betekenis & definitie

I. m.,

1. wat op een persoon of zaak is geladen, vracht: lastdieren dienen om lasten te dragen; deze kolommen zijn te zwak om de van het gebouw te dragen;
2. iets dat door zijn gewicht zich verzet tegen een beweging naar boven, m.n. bij een hefboom;
3. verplichting, taak, zorg, die rust op een persoon of zaak: de opgelegde last moet door de hele natie worden gedragen; iemand tot zijn last hebben, voor hem moeten zorgen;
4. geldelijke verplichting die rust op een persoon of zaak, m.n. belasting: huispacht en lasten; tot last, ten laste van, voor rekening van, op kosten van; op hoge lasten zitten, veel te betalen hebben voor woning en onderhoud;
5. (fig.) moeilijkheid, onaangenaamheid, overlast, hinder, nood die iemand drukt: de der jaren; hij gaat gebukt onder de last der zorgen; lusten en lasten; groeien in tal en -; (spr.) Holland, Leiden is in -, gezegd als iemand van een kleine onaangenaamheid veel drukte maakt; verkopen, lastig, moeilijk zijn; hebben van, het genoemde als euvel of kwaal hebben of er nadelige gevolgen van ondervinden: ik heb van mijn maag, mijn maag is niet in orde; vervolgens hinder in het algemeen: hebt u er van als ik een raampje openzet?; wij hebben veel van onze buren; tot zijn, hinder veroorzaken: hij is iedereen, zichzelf tot last; (spr.) het eind zal de dragen, de uitkomst van de onderneming, het einde (van de zaak) zal allesbehalve aangenaam zijn;
6. opdracht, bevel, gebod; iemand last geven tot iets; ik heb last u hiervan te verwittigen, mij is opgedragen; zich van zijn kwijten, zijn opdracht volbrengen; (staatsrecht) het in de Ned. en Belg. GW o.a. voor leden van de Staten-Generaal resp. Volksvertegenwoordiging afgewezen bindend mandaat; (erfrecht) verplichting door een erflater gelegd op een erfgenaam of legataris, meer of alle erfgenamen of legatarissen, die uit iets anders bestaat dan het uitkeren van een legaat; bezwaring, beschuldiging: iemand iets ten laste leggen, hem van iets beschuldigen; ik weet niets te zijnen laste te zeggen;

II. m./o.,

1. samenstel van langscheeps en dwarsscheeps geplaatste planken op het dek van een vissersvaartuig, waarin de vis wordt gestort;
2. ben. van een oude inhoudsmaat van schepen, en vervolgens als maat of gewicht van ladingen; een last haring (17 kantjes).

Een voorbeeld van een last is de verplichting van de erfgenaam om bepaalde schulden van de erflater voor zijn rekening te nemen, of de verplichting van een legataris van een onroerend goed om de schuld, waarvoor hypotheek is verleend, als een eigen schuld te voldoen. Degene die door de last wordt bevoordeeld, heeft een actie tot nakoming daarvan. Daarnaast heeft degene die tot het aan de erfgenaam of legataris toekomende gerechtigd zou zijn, indien deze niet zou verkrijgen, bij niet-nakoming van de last de bevoegdheid vervallenverklaring van de making te vragen; deze komt dan aan hem toe, onder de verplichting de last na te komen.