Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

jammer

betekenis & definitie

I. zn. m./o. (-en), rampspoed, toestand van diepe ellende: kreten van —; in — en ellende;

II. als predikaatswoord in vaste uitdrukkingen: het is —, het is te betreuren, spijtig; het is — van hem, hij verdient beklaagd te worden; het is — van al de tijd en moeite die eraan besteed is, daar moet men spijt over voelen; wat is dat (een) -, te betreuren, spijtig; het is zonde en —; één ding is —, vooral dit vind ik te betreuren; ook als zelfst. bn.: het jammere is, maar enz.; III. tw., helaas: —, hij is net weg.

< >