Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

jagers

betekenis & definitie

m. (mv.), Stercorariidae, vogelfamilie uit de orde plevierachtigen. (e) De familie jagers omvat vijf soorten grote, valkachtige zeevogels met smalle, geknikte vleugels; de middelste staartpennen zijn gewoonlijk verlengd; het verenkleed is variabel. Jagers komen voor in lichte, intermediaire en donkere fasen.

Verder worden zij gekenmerkt door een zachte washuid op de bovensnavel. Het zijn rovers, die andere zeevogels (vooral meeuwen en sterns) achtervolgen, totdat deze hun voedsel uitbraken. In Nederland en België komen vier soorten voor: grote jager (Stercorarius skua), middelste jager (S. pomarinus), kleine jager (S. parasiticus) en kleinste jager (S. longicaudus). De grote jager broedt op een aantal Noordatlantische eilanden (Ijsland, Færøer, Shetland Eilanden en Orkney Eilanden) en in het zuidpoolgebied; nestelt in verspreide kolonies op hoog, begroeid terrein nabij de zee. In Nederland en België is de grote jager een doortrekker in klein tot zeer klein aantal in het najaar, hoofdzakelijk langs de kust. Dit geldt ook voor de middelste en kleinste jager, beide broedvogels van de arctische streken van Eurazië en Noord-Amerika.

De kleine jager is een vrij algemene doortrekker van begin aug.—eind okt. Het verspreidingsgebied van deze soort lijkt op dat van de middelste en kleinste jager; komt bovendien in het Oostzeegebied voor. Jagers overwinteren in (sub)tropische watergebieden.LITT. S.Cramp, W.R.P.Bourne en D.Saunders, The seabirds of Britain and Ireland (1974).