Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

ironie

betekenis & definitie

[→Gr. eironeia, ontveinzing], v., fijne, zacht verholen spot; (bij uitbreiding) spot in het algemeen; (fig.) de — van het lot.

(e) Ironie berust op de overdenking van de tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid in het leven van de mens. Al naar de wijze en de mate waarin men lijdt onder onechtheid en schijn, kan de ironie opgeruimd of bitter, hoogmoedig of bescheiden zijn. Ironie toont hij, die schertsend of spottend anders spreekt dan hij denkt, vooral tegenover de aanmatigende wijsheid van anderen, die hij quasi-naïef als echte wijsheid erkent om dan in een ironisch gezegde alle zwakheid ervan aan de kaak te stellen. Men kan ook zijn eigen zieleleven ironisch behandelen. Een meester in de ironie was de Griekse filosoof Sokrates. De ironie speelt sedertdien een essentiële rol in de geschiedenis van de westerse cultuur. Ironie is altijd in wezen welwillend, in tegenstelling tot het bijtende, striemende sarcasme.

LITT. S.Kierkegaard, Über den Begriff der Ironie (1929; Du. vert.); V.Jankélévitch, Ironie ou la bonne conscience (1936); G.Sedgwick, Of irony, especially in drama (1940); K.Stacker, Ironie und Ironiker (diss. 1963); S.Dikkers, Ironie als vorm van communicatie (diss. 1969).