Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

interest (intrest)

betekenis & definitie

[→Lat. id quod inter est, dat wat ertussen ligt, nl. tussen geleend kapitaal en terug te betalen bedrag], m. (-en), percentsgewijze vergoeding voor het gebruik van geleend geld of andere zaken, of wegens een onafgedane schuld, rente die achteraf voldaan wordt (e); geld op uitzetten; drie maanden —, rente over drie maanden; — op — of samengestelde —, de rente van de telfens met haar rente vermeerderde hoofdsom; iemand iets met betaald zetten, met woeker, dubbel en dwars hem ook zo bejegenen.

(e) Interest is een van de vier inkomenscategorieën naast →loon, →grondrente en →ondernemerswinst. De interesttheorie is in de economie een van de meest omstreden onderdelen geweest. De belangstelling voor dit vraagstuk is al zeer oud; het was een van de eerste economische problemen die aan de orde werden gesteld. Dit is toe te schrijven aan het feit, dat men de interest als een ethisch vraagstuk zag: het al of niet geoorloofd zijn van het nemen van interest was daarbij in het geding. De maatschappelijke ontwikkeling, m.n. het ontstaan van het vroegkapitalisme, maakt de middeleeuwse scholastieke afwijzing van de interest onhoudbaar. Men ging zich afvragen waarom interest wordt betaald en welke factoren de hoogte ervan bepalen.

De →Klassieke School heeft tot de ontwikkeling van de interesttheorie weinig bijgedragen; de Oostenrijker E.von Böhm-Bawerk heeft in zijn Kapital und Kapitalzins (1884) de grondslag gelegd voor de moderne theorie (agiotheorie). Böhm betoogt dat er in het algemeen een preferentie bestaat voor tegenwoordige boven toekomstige goederen. Iemand die spaart ziet af van dadelijke consumptie, d.i. van tegenwoordige goederen; hij houdt de mogelijkheid van latere consumptie, d.w.z. hij krijgt als het ware een claim op toekomstige goederen. Tot deze ruil is hij slechts bereid, indien hem daarvoor een beloning wordt toegekend, de interest. Hoe hoger deze is, des te groter is het volume van de besparingen. Het aanbod van besparingen zou dus worden gereguleerd door de interestvoet (rentevoet).

De vraag naar besparingen van de zijde der investerende ondernemers houdt ook ten nauwste verband met de interestvoet. Deze vraag spruit nl. voort uit de wens kapitaalgoederen te produceren. Naarmate de interest hoger ligt, zou de vraag naar besparingen voor aanwending in het bedrijfsleven dalen, omdat het nettorendement (dus na aftrek van o.a. de interestkosten) dan afneemt. Ook de vraag naar besparingen zou dus worden gereguleerd door de interestvoet. Vraag en aanbod nu samennemend, komt men zodoende tot de conclusie dat de interest zorgt voor het evenwicht tussen vraag en aanbod van besparingen; de geldende rentevoet is die, bij welke dit evenwicht tot stand komt.

Mede ten gevolge van de door de Engelse econoom J.M.Keynes teweeg gebrachte revolutie in het economisch denken, heeft men een andere visie gekregen op het vraagstuk van de interest. In het proces van investeren en sparen acht men de rol van de interest beperkt; men ziet deze veel meer als een monetair verschijnsel. Boven de voorkeur voor consumptie op een nabij dan wel toekomstig tijdstip wordt die voor meer of minder liquiditeit gesteld, de preferentie dus voor liquide of minder liquide activa. Geld is het meest liquide actief dat men zich kan denken en men is slechts bereid dit in minder liquide activa, b.v. effecten, om te zetten wanneer men hiervoor een specifieke vergoeding, nl. interest, krijgt. De rentevoet brengt het evenwicht tot stand tussen de liquiditeitsvoorkeur van het publiek en de bestaande totale geldhoeveelheid. De ontwikkeling op het gebied van de interesttheorie gaat in de richting van een synthese van de reële interesttheorie van Böhm-Bawerk en de monetaire theorie van Keynes.

In deze synthese spelen zowel de tijdsvoorkeur als de liquiditeitsvoorkeur een rol. Beide dragen ertoe bij dat het geldkapitaal schaars is, d.w.z. slechts beperkt verkrijgbaar. Anderzijds is dit geldkapitaal nuttig, het wordt gevraagd door investerende ondernemers, die kansen zien het rendabel te maken. De laatste tijd wordt de interesttheorie beïnvloed door de wiskundig getinte →groeitheorie. De beschouwingen over de optimale kapitaalsaccumulatie-over-de-tijd hebben eveneens nieuwe impulsen gegeven. Van groot belang zijn ook de opvattingen van M.Friedman en zijn aanhangers, de monetaristen.

Zij hechten grote betekenis aan de monetaire factoren in het economische proces en menen ook dat de overheid kan volstaan met het uitbreiden van de geldhoeveelheid met een vast percentage per jaar. Dit moet voldoende zijn om de reële transacties te financieren. Zou men b.v. de rente omlaag willen brengen door een grote uitbreiding van de geldhoeveelheid dan wordt volgens de monetaristen het omgekeerde bereikt daar de vermogensverschaffers in de rente een vergoeding wensen voor de geldontwaarding, [prof. dr.A.Heertje] LITT. E.von Böhm-Bawerk, Kapital und Kapitalzins (1884); I.Fisher, The rate of interest (1907); J. M.Keynes, The general theory of employment, interest and money (1936); F.Lutz, Zinstheorie ; M.Friedman, The optimum quantity of money (1969); H.Hermandez-Lopez, Les déterminants des taux d’intérêt. Discussion théorique et estimation empirique. Application au cas belge (diss. 1976).

< >