m. (-sen), de helft van het mannelijk copulatieorgaan bij slangen, hagedissen en wormhagedissen
(e) De hemipenis dient om een inwendige bevruchting tot stand te brengen. Hij ligt in de staart en wordt voor het gebruik uitgestulpt.
Van de basis naar de top loopt een diepe groef, waardoorheen het sperma getransporteerd wordt. De rest van het oppervlak vertoont ingewikkelde patronen van huidplooien, richels en (vooral bij slangen) haken en stekels, die dienen om de hemipenis stevig in het lichaam van het wijfje te verankeren. Bij de paring wordt slechts één van beide hemipenissen gebruikt.