m., maat voor de dagverlichting in een punt, nl. de (in procent uitgedrukte) verhouding van de verlichtingssterkte aldaar ten gevolge van het directe hemellicht tot de verlichtingssterkte in een punt onder onbelemmerde hemel met overal dezelfde luminantie als het zichtbare deel van de hemel (niet te verwarren met hemellichtfactor).
(e) Voor de bepaling van de hemelfactor wordt direct zonlicht uitgesloten. Aangenomen wordt dat er zich geen glas in de lichtopeningen bevindt.
De hemelfactor kan worden beschouwd als een bijzonder geval van de →daglichtfactor nl. 1. voor een hemel met overal dezelfde luminantie; 2. met verwaarlozing van externe en interne reflecties; 3. met verwaarlozing van lichtverlies wegens beglazing. Dat alles komt erop neer dat de hemelfactor, in tegenstelling tot de daglichtfactor, een zuiver meetkundige (niet-fotometrische) grootheid is, waarin slechts vorm, grootte en plaats van de lichtopeningen een rol spelen. Meetinstrument: TNO-bezonningsschijf, grafisch hulpmiddel: TNO-bezonningsen hemelfactormeter (→bezonningsprognose). LITT. R.G.Hopkinson, e.a., Daylighting (1966).