Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hemel

betekenis & definitie

m. (-en),

1. het schijnbare gewelf dat de aarde omsluit en waaraan de zon, maan en sterren zich vertonen, het uitspansel: de hoge —; de sterren aan de —; de zon staat reeds hoog aan de —, het is al laat; als de — valt, krijgen alle mensen een blauwe slaapmuts (of zijn wij allen dood, blijft er geen tuinstok staan enz.), maak u niet bang, dat zal zo gauw niet gebeuren (gezegd als iemand allerlei overdreven bezwaren of zwaartillende veronderstellingen oppert); onder de blote (blauwe) slapen, in de open lucht; iemand, iets ten verheffen, overmatig prijzen;
2. deel van de hemel dat men op een bepaalde tijd ziet: een heldere, bedekte, blauwe, grauwe, bewolkte —; een donderslag uit een (of bij) heldere —, een onverwachte ramp; fig.: donkere wolken vertoonden zich aan de politieke —, het zag er in de politiek somber uit;
3. voorstelling van de lucht en de wolken op een schilderij; de stroken linnen die dwars over het toneel gespannen zijn boven de coulissen en die de lucht of de zolder voorstellen;
4. (tegenover de aarde) niet bepaald als uitspansel gedacht: zij zijn zo ver van elkaar als — en aarde, zeer ver; hij heeft er en aarde om bewogen, alles in het werk gesteld om zijn doel te bereiken; het scheen of en aarde zouden vergaan, gezegd bij een hevig onweer, een heftig tumult enz.; tussen en aarde zweven, in de lucht, in het onzekere;
5. het boven het uitspansel gedachte verblijf van de góden of van God, Christus en de gelukzaligen (e): Onze Vader die in de hemelen zijt (Matt.6,9); (grote) God in de -!, uitroep van ontzetting; huwelijken worden in de gesloten, hebben een goddelijke grondslag; hij was in de zevende —, op het toppunt van gelukzaligheid; hij viel uit de zevende -, hij werd in zijn hooggespannen verwachtingen teleurgesteld;
6. als plaats waar de vromen na hun dood beloond worden, in tegenst. tot de hel: brave mensen komen in de hij heeft de — verdiend, heeft heel goed gehandeld, vroom geleefd; met kousen en schoenen aan in de — komen, op een gemakkelijke wijze, zonder strijd of lijden; (overdr.) hemelse zaligheid; zijn op aarde verdienen, gezegd van iemand die een hard leven heeft; hij heeft de aan mij verdiend, aanspraak op mijn hoogste dankbaarheid; elk heeft een hemeltje op eigen hand, ieder maakt zich zijn eigen voorstelling van de hemelse gelukzaligheid; vandaar fig. voor een oord of toestand van gelukzaligheid: hij heeft een — op aarde, een uiterst gelukkig leven;
7. de in de hemel wonende góden of de godheid: de wil, de wraak van de —; de Olympische —, de Griekse góden; de — is mijn getuige; je mag de wel danken; de — beware me, moge God mij behoeden, vaak gebruikt als uitroep van verwondering, als vloek; in shemels naam (ook aaneengeschreven), om shemels wil, in Godsnaam; lieve, goeie, genadige -!; dat schreit ten is meer dan ergerlijk; de — weet waar hij is, ik weet het niet;
8. (bij vergelijking) al of niet draagbaar baldakijn van kostbare stof: de keizer liep onder een —; de — van een troon; de houten overkapping waaraan de gordijnen van een ledikant hangen; het bovenplat van een rijtuig; klankof galmbord boven een preekstoel.

(e) Godsdienstfenomenologisch ziet men in de diverse religies de hemel voorgesteld als verblijf van god of goden. In een aantal mythologieën denkt men aarde en hemel als aanvankelijk verenigd en later door toedoen van de godheid van elkaar gescheiden. Ook denkt men aan een hemelgewelf. Bij vele volken is de hemel dat deel van het dodenrijk, waar de mens na een goed leven op aarde in een toestand van eeuwig geluk verkeert. Overal is de hemel een ideale plaats, die jagersvolken zich voorstellen als eeuwige jachtvelden met overvloedig wild, landbouwers als weelderige landouwen, tropenvolken als een koel oord, volken van koude streken als een zonnig land enz.

In de bijbel vormt de hemel met de aarde het geheel van de schepping. Soms is er sprake van een driedeling (Fil.2,10). Herhaaldelijk wordt het bestaan van verscheidene hemelen verondersteld (b.v. 2 Kor. 12,2; Ef.4,10). De hemel is de woning van God. Christus is uit de hemel gekomen en gaat daarheen terug (→hemelvaart). Zij die tot de gemeente behoren, zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit zij de wederkomst van Jezus Christus als verlosser verwachten (Fil.3,20).

Daar hebben zij hun eeuwig huis (2 Kor.5,1). De hemel is vol van de glans van de heerlijkheid Gods. Vaak wordt dan ook het woord hemel(en) een synoniem van God (Luc. 15,21; Matt.21,25; koninkrijk der hemelen).

In de christelijke theologie geldt de hemel als beeld voor het definitief bij God zijn van de geredde mens. De hemel bestaat voor de mens op basis van het feit, dat Jezus Christus door de dood heen ook als mens tot gemeenschap met de Vader verheerlijkt is; zijn doortocht was plaatsbereidend voor allen die in zijn spoor gaan. Dit definitieve bij-God-zijn behelst het verzameld worden van allen met Christus en met elkaar. In hoeverre de hemel een plaats genoemd kan worden, hangt af van de wijze waarop de stoffelijke werkelijkheid eveneens definitief tot haar Schepper gered wordt; behalve het feit van de opstanding zegt de bijbel hierover niets.

LITT. K.Schilder, Wat is de hemel? (1935);T.Flügge, Die Vorstellung über den Himmel im Alten Test. (1937); U.Simon, Heaven in the Christian tradition (1958); R.Guardini, De uitersten (1959); G.C.van Niftrik, De hemel (1968); M.Eliade, Patterns in comparative religion (1971). ICONOGRAFIE. Al heel vroeg ziet men pogingen in de christelijke kunst de hemel voor te stellen als een lieflijk landschap (herinnering aan de Elyzeese velden of in aansluiting op Ps.23), met het Lam Gods in het midden. Ook voorstellingen van een sterrenhemel met gecentreerd kruis en evangelistensymbolen kwamen voor; verder de Stad Gods of het Hemelse Jeruzalem, een cirkelsegment met sterren of wolken. In de middeleeuwen werd de voorstelling abstracter; maar ook vindt men het hiernamaals aangeduid door engelenkoren en heiligengroepen.

Uitbeeldingen van het Laaste Oordeel symboliseren de hemel door Abraham met de zaligen in zijn schoot, of door een architectonische fantasie (m.n. een poort of kerkportaal). Landschappen met grazige weiden (Fra Angelico) kwamen ook weer voor, verder lichtvisioenen (J. Bosch), wolkenpartijen met engelenkoren, vaak gegroepeerd in kringen rond de Drievuldigheid, m.n. bij uitbeeldingen van de tenhemelopneming van Maria. In de barok keerden deze laatste voorstellingen in optima forma terug in plafondschilderingen. Ondanks de werken van o.a. W.Blake eindigde de uitbeelding van de hemel in wezen met de barok, die een climax betekende in de frequentie van voorstellingen van de hemelvisioenen. →hel.

LI TT. R. Hughes, Heaven and hell in western art (1968).