Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

groepstaal

betekenis & definitie

v./m. (-talen), het geheel van verschijnselen in taal en taalgebruik waardoor maatschappelijke groepen en klassen zich onderscheiden.

(e) De term groepstaal kan aanleiding geven tot misverstand ; hij suggereert de aanwezigheid van een afzonderlijke taal, waar in feite slechts sprake is van bijzondere zinswendingen, van bijzonder woordgebruik, van het hechten van een afwijkende betekenis aan algemeen bekende woorden en soms ook van bepaalde fonetische bijzonderheden. Al is de term niet gelukkig gekozen, hij wijst wel op het belangrijke verschijnsel, dat de mens door zijn taalgebruik verraadt tot welke sociale groep of klasse hij behoort of soms ook: behoren wil. Het begrip groepstaal is van sociale, niet van geografische aard. Bepaalde groepen gaan zich in taal en taalgebruik onderscheiden omdat zij behoefte hebben aan specifieke uitdrukkingen voor de activiteiten van de groep, vooral aan uitdrukkingen waardoor men zich tegenover buitenstaanders met elkaar verbonden weet. Hierop berust b.v. het gebruik van wat men in Engeland en de VS slang noemt en in Frankrijk argot. Bedient een buitenstaander zich van slanguitdrukkingen, dan kan hem dit kwalijk genomen worden: men voelt dit als onduldbare indringing.

S/a«g-uitdrukkingen hebben meestal een kortstondig leven. Zij worden spoedig door andere vervangen. Een enkele maal vinden zij algemeen ingang (b.v. Eng. mob, menigte, Duits Kopf, hoofd). Vaak wordt woordgebruik van hogere standen door lagere standen overgenomen. Het is alsof woorden sociaal devalueren.

Vele uitdrukkingen voor allerlei omgangsvormen, termen om iemand aan te spreken of te begroeten, zakken evenals modekleding van vroegere jaren van de hogere lagen van de maatschappij naar de lagere, terwijl de hogere lagen vaak weer andere expressies in gebruik nemen, [prof .dr. E.M.Uhlenbeck] litt. P.Guiraud, L’argot (1956); P.Farb, Word play, what happens when people talk (1974).

< >