Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

godsvrede

betekenis & definitie

(Lat. treuga Dei, pax Dei), m., kerkelijk voorschrift om alle strijd en vete gedurende bepaalde tijd te laten rusten.

(e) De gedachte van de godsvrede is in de middeleeuwen ontstaan in Frankrijk, waar het centraal gezag in de na-Karolingiscbe tijd te zwak was om de rust te handhaven. In 989 trad de Synode van Poitiers tegen alle vredeverstoorders op door hen met kerkelijke ban te bedreigen; op de Aquitanische Synode van 1040 werd echter voor het eerst officieel een godsvrede afgekondigd: van woensdagavond tot maandagmorgen, het gedeelte van de week dat door Christus’ lijden en verrijzenis een hogere betekenis had gekregen, moest ieder vrij van vrees en onder bescherming van goddelijke vrede kunnen leven. Later kwamen er nog enkele speciale perioden bij, die de godsvrede uitbreidden tot de periode van de advent tot de zondag na Driekoningen en van de vasten tot de zondag na Pasen en tot alle hogere kerkelijke feestdagen. In 1085 werd op een Synode te Mainz in tegenwoordigheid van de keizer de godsvrede voor het gehele Heilige Roomse Rijk ingesteld. Op het Concilie van Clermont werd in 1095 een algemene regeling van de godsvrede vastgesteld. De godsvrede heeft echter alleen daar betekenis gehad, waar een zwakke wereldlijke regering was.

In later tijd werd het woord godsvrede dikwijls toegepast voor een stilstand in de politieke strijd; zo kwamen republikeinen en monarchisten tot een godsvrede in de tijd, dat Frankrijk na de Vrede van Frankfort in 1871 gedeeltelijk door Duitse troepen was bezet, terwijl er in 1914 in de meeste oorlogvoerende landen een godsvrede tussen de burgerlijke en de socialistische partijen tot stand kwam. litt. G.C.W.Görris, De denkbeelden over oorlog en de bemoeiingen voor vrede in de 11e eeuw (diss. 1912); V.Achter, Uber den Ursprung der Gottesfrieden (1955); H.Hoffmann, Gottesfriede und Treuga Dei (1964).