v./m. (mv.), zoogdierenfamilie, behorend tot de herkauwers, beperkt tot Afrika en omvattende giraffe en okapi.
(e) De giraffen, Giraffidae, zijn zeer zwijgzame kuddedieren en bewoners van open savannen met verspreide boomgroei. De kudden zijn meestal klein. Giraffen bewonen heel Afrika ten zuiden van de Sahara buiten de bosgordel, maar zijn in veel gebieden (b.v. ten zuiden van de Oranjerivier) al uitgeroeid en elders alleen nog in reservaten behouden gebleven. Dit grote gebied herbergt een aantal ondersoorten, waarvan de netgiraffe, Giraffa camelopardalis reticulata, met smalle lichte aftekening van de niet-ingesneden vlekken wel de bekendste is. In dierentuinen worden giraffen, die tot 28 jaar oud kunnen worden, met succes gehouden. Voortplanting komt regelmatig voor.
De draagtijd varieert van 14—15 maanden. Het jong weegt bij de geboorte tenminste 50 kg en is 1,68—1,85 m hoog. Het komt ter wereld terwijl het moederdier staat, en begint zijn leven dus met een flinke val. Giraffen zijn telgangers en kunnen met een eigenaardige zeilende galop een grote snelheid bereiken.
De giraf, Giraffa camelopardalis, is gekenmerkt door een zeer lange hals (als vrijwel alle zoogdieren toch slechts met zeven halswervels), lange ledematen en een aflopende rug, behaarde en onvertakte hoorntjes op het voorhoofd en een vlektekening op de (hier en daar zeer) dikke huid. Ongepaarde knobbels kunnen ontstaan vóór deze hoorns, zodat men zelfs spreekt van ‘vijfhoornige’ giraffen. Om te kunnen drinken moeten de voorpoten sterk gespreid worden; speciale voorzieningen in de halsbloedvaten voorkomen een bloedstuwing naar de kop bij het naar beneden buigen. Giraffen voeden zich met twijgen en bladeren van de hoogste niveaus van de savannebomen; door hun grote hoogte (tot 6 m) ondervinden zij daar nauwelijks concurrentie (olifant?).
litt. C.A.Spinage, The book of the giraffe (1968); C.A.W.Guggisberg, Giraffes (1969); I.Krumbiegel. Die Giraffe (1971).