o. (-en),
1. (delfstof) een mineraal: gebladerd -, dicht, korrelig — branden, het door verhitting van het kristalwater ontdoen; gebrand —, watervrij gips in poedervorm, gipsmeel (e) ;
2. met water aangelegd gipsmeel, gipsbrij om mee te gieten of te pleisteren, pleister: de beeldhouwer vervaardigt eerst een model uit klei of was; zijn been ligt in het -, in een gipsverband;
3. nabootsing, afgietsel in gips: er zijn gipsen van die beelden gemaakt.
(e) Gips is waterhoudend calciumsulfaat, CaS04. 2H20, monoclien, meestal in platte kristallen. De splijtbaarheid is uit de kristalstructuur goed verklaarbaar. De platen CaS04 liggen evenwijdig en zijn onderling gebonden door watermoleculen. Losse kristallen komen dikwijls voor in kleilagen. Zij kunnen ontstaan door inwerking van het bij de oxidatie van de daarin voorkomende markasietknollen ontstane zwavelzuur op het calciumcarbonaat, dat in de laag aanwezig is. Ook op vele andere wijzen wordt in de natuur gips gevormd, b.v. aan de rand van fumarolen, in kalkhoudend water door zwavelwaterstof van organische oorsprong, uit anhydriet door wateropneming en bij de indamping van zeewater.
Deze aangegeven ontstaanswijzen verklaren het veelvuldig voorkomen van gips in dikke lagen op vele plaatsen der aarde. Gips komt als gesteente in verscheidene formaties voor. Bekende gipsafzettingen zijn die uit het Boven Trias van Duitsland en die uit het Eoceen van Parijs (beroemd om de fraaie zoogdierresten die erin zijn gevonden). De volkomen doorzichtige variëteit is bekend als Mariaof vrouwenglas. Het werd in de vorm van dunne platen vroeger als vensterruit gebruikt. De half-doorzichtige variëteit wordt albast genoemd.
toepassing. Behoudens het gebruik als meststof berust de toepassing van gips op het feit, dat bij verhitting het kristalwater geheel of gedeeltelijk wordt afgestaan onder vorming van produkten. Deze binden bij menging met water dit laatste onder verharding, waarbij weer CaS04.2H20 gevormd wordt als vervilte kristalnaaldjes. Al naar de temperatuur en duur van de verhitting kunnen ontstaan het halfhydraat, CaS04.1/2H20, en het watervrije, oplosbare en onoplosbare anhydraat CaS04. Meestal ontstaan verschillende van deze vormen tegelijk. De verhoudingen bepalen de technische eigenschappen.
Van 107—150 °C ontstaat voornamelijk het halfhydraat, het modelof vormgips voor keramiek, gipsen beelden, kitten, gipsverband. Van 150-300 °C treedt steeds meer het watervrije oplosbaar anhydriet op, het stucof stucadoorsgips, ook gebruikt voor de fabricage van gipsplaten, meestal gebrand in revolverovens. De bindtijd bedraagt 10-30 min, de trekvastheid na 1 dag ten minste 0,8 N/mm2 (8 kgf/cm2), na 7 dagen 1,6 N/mm2 (16 kgf/cm2). Bij 300—317 °C ontstaat het onoplosbare anhydriet, dat niet met water verhardt (doodgebrande gips). Van 317-450 °C ontstaat weer oplosbaar snelbindend anhydriet, bij nog hogere temperatuur langzaam bindend anhydriet. Technisch bereidt men tussen 317—650 °C al naar de brandtemperatuur sneller of langzamer verhardend bouwgips (verkeerdelijk ook spaarkalk genoemd), gebruikt voor dezelfde doeleinden als stucgips, maar langzamer verhardend en grotere vastheid bereikend.
Tussen 650-1200 °C (meestal bij ca. 1000 °C) wordt in schachtovens het estrichgips verkregen, dat langzaam bindt (18-24 h) en op den duur grote vastheid bereikt (trekvastheid na 7 dagen ten minste 1 N/mm2 (10 kgf/cm2, na 28 dagen 2,5 N/mm2 (25 kgf/cm2). Er zijn stoffen die de verharding van modelen stucgips kunnen vertragen of versnellen. Vertragend werken b.v. aluin, borax, kaliumsulfiet, silicofluoriden. Door deze toevoegingen wordt tevens grotere hardheid bereikt, waardoor het gips gepolijst kan worden en zelfs enigszins doorschijnend wordt (kunstmarmer) .