Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gezellig

betekenis & definitie

bn. enbw. (-er, -st),

I.

bn.,

1. neiging hebbend om met anderen te verkeren: gezellige dieren, dieren die gewend zijn aan het verkeer met mensen of in groepen levende dieren; de mens is een — dier, heeft behoefte aan gezelligheid;
2. waarin men met anderen verkeert: gezellige bijeenkomsten; het gezellige leven, de gezellige omgang, de samenleving, het vriendschappelijk verkeer met anderen;
3. de omgang aangenaam makend, onderhoudend: een mens; een gezellige prater; genoeglijk, prettig: gezellige kout; een uurtje, avondje;
4. aangenaam voor het verblijf: een zaaltje, waar het prettig is bijeen te zijn; er brandde een — vuur in de haard; een kamer maken, er een prettig voorkomen aan geven zodat men er graag zit;
5. (gemeenz.) aardig, vlot: een boek, een gezellige brief, aangenaam van inhoud en stijl; wat heb jij een gezellige mantel aan;

II. bw.,

1. niet afgezonderd: herten en gemzen zijn levende dieren, leven in troepen bij elkaar;
2. in vertrouwelijke aangename omgang, genoeglijk: wij zaten — bij elkaar.