kout
1) (16e eeuw) (inf.) gesprek; gezellige of aangename praat. • Over maeltijdt soete kout Is als suycker, dient voor sout. (Erycius Puteanus: Sedigh leven, daghelycks broodt. 1639) • Zijn „visit" of bezoek berust dan ook op niets anders dan een diner met de hoofden en een kout met, of liever, tot de jongens. (Haagsche courant, 21/06...