bn. en bw. (-ser, meest -),
I. bn., wis, waar, werkelijk zo zijnd: — gaat voor ongewis, men moet het zekere voor het onzekere nemen; wat stellig zal plaatshebben: een gewisse dood; een gewisse ondergang; (van tekenen, blijken, stellingen) betrouwbaar, stellig: op gewisse gronden; een gewisse belofte;
2. krachtig, stellig: een gewisse invloed uitoefenen;
3. zeker, vast: gewisse schreden;
4. een — man, iemand waarop men zich verlaten kan;
II. bw.,
1. op een gewisse wijze;
2. stellig: ja —, dan kwam hij wel.