bn. en bw. (-er, -st),
1. werkelijk, wezenlijk: uitgaande van of berustend op de werkelijkheid of iets wezenlijks: het recht, recht berustend op wet, gewoonte, traktaat of rechtspraak;
2. uitgesproken, uitgemaakt, beslist: de stellige wens van de meerderheid;
3. zeker, op zekere grondslag steunend: stellige berichten; (bw.) zeker, zonder twijfel: ik weet het -;
4. (bw.) naar men mag aannemen: dat zou hij niet gedaan hebben;
5. nadrukkelijk, met nadruk: ik kan u —, ten stelligste verzekeren; een stellige belofte; het was mijn — voornemen; (bw.) ik geloof het —.