Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gewei

betekenis & definitie

o. (-en), 1. stel van, uit echt been bestaande, al of niet vertakte hoorns, zoals hertachtigen die dragen; 2. geweide.

(e) Het dragen van een gewei is een kenmerk van de hertachtigen of Cervidae (Lat. cervus, gehoornd), waarvan op enkele uitzonderingen na de mannetjes een vertakt gewei hebben. Dit gewei ontstaat kort na de geboorte op het achterste deel van de voorhoofdsbeenderen als twee door behaarde huid bedekte knobbels, die binnen enkele maanden uitgroeien tot een volledig gewei (bastgewei), waarbij grootte en vertakking afhangen van de soort en de leeftijd. Als het gewei volwassen is, sterft de huid af, verdroogt en wordt door vegen tegen boomstammen e.d. verwijderd, waarbij het eigenlijke gewei bloot komt. Enige maanden later valt het gewei af, waarna op de overblijvende stompen (‘rozestokken’) een nieuw gewei ontstaat. De koptooi van het mannelijk hert wordt aldus periodiek gewisseld, meestal éénmaal per jaar, een uniek verschijnsel onder de zoogdieren. ➝hertachtigen.