o., verzamelnaam voor staal
soorten voor de vervaardiging van allerlei gereedschappen.
(e) Men onderscheidt ongelegeerd gereedschapsstaal, dat bijna uitsluitend uit ijzer en een geringe hoeveelheid koolstof bestaat en gelegeerd gereedschapsstaal, waaraan ook andere metalen, zoals chroom, nikkel en molybdeen zijn toegevoegd. De eveneens gelegeerde sneldraaistalen voor draaibankbeitels, frezen e.d. vormen een afzonderlijke groep. Het ongelegeerde gereedschapsstaal wordt al naar het doel geleverd met koolstofgehalten van 0,6—1,5 %, het is bij 1100—800 °C smeedbaar en wordt na bewerking door snelle afkoeling, meestal in water, soms in olie, gehard. De harde soorten neigen hierbij, vooral aan scherpe kanten, tot scheuren en trekken. Wil men dit vermijden, dan kan men gelegeerd staal kiezen. Voor gereedschappen die op stoot of slag belast worden, ligt het koolstofgehalte meestal beneden 1 %, voor die, welke een snijdende werking moeten uitoefenen, boven 1 %. De hardingstemperatuur van ongelegeerd gereedschapsstaal varieert tussen 760-820 °C.