Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Genét, Jean

betekenis & definitie

Frans schrijver, *19.12.1910 Parijs. Genét was een buitenechtelijk kind en werd in een boerengezin grootgebracht.

Hij nam dienst in het Vreemdelingenlegioen, en zat herhaaldelijk in de gevangenis wegens diefstal en zedendelicten. Tenslotte werd hij boekhandelaar in Parijs. Homoseksualiteit, verraad en moord zijn de hoofdthema’s van zijn sterk autobiografisch proza, waarin alle morele waarden worden omgekeerd: het kwaad wordt beschouwd als basis van de zedeleer en als het middel om ‘verlost’ te worden. Genét accepteert zijn schuld niet en beschouwt haar zelfs als een eer; hij ziet zijn heil en redding in een eeuwige veroordeling. De stijl van zijn werk is suggestief en lyrisch, het taalgebruik zeer kleurrijk. Werken: proza: Notre-Dame-des-Fleurs (1944), Le miracle de la rosé (1946), Pompes funèbres (1947), L’enfant criminel (1949), Journal du voleur (1949), Les beaux gars (1951), Querelle de Brest (1955); poëzie: Chants secrets (1945), Poèmes (1948), Le condamné á mort (1951), Le pêcheur du Suquet (1953); toneel: Les bonnes (1947), Haute surveillance (1949), Le balcon (1956), Les nègres (1958),Les paravents (1961).

Uitgave: Oeuvres compl. (3 dln. 1951-53). . litt. J.P.Sartre, Saint-Genêt, comédien et martyr (1951); C.Bonnefoy, Genét (1965); J.M.Magnan, Essai sur J.Genét (1966); O.Aslan, J.Genét (1973).

< >