bn. en bw. (-ter, -st),
1. verzadigd, volkomen genoeg hebbend: zich aan iets — eten;
2. dronken: zo — als een meeuw;
3. meer dan genoeg van iets hebben: iemand, iets — zijn;
4. in overvloed, meer dan genoeg: zij hebben geld —; je hebt nog tijd —.