I. bn.,
1. zich in het front bevindend: de frontale ingang; van een front: frontale zone;
2. naar of tegen het front gericht: — vuur; frontale aanval;
3. (anatomie) aan de voorzijde van een orgaan gelegen of evenwijdig aan het voorhoofdbeen lopend;
van voor naar achteren (bij het snijden van een serie coupes); II. zn. o. (-talen),
1. altaardoek die voor het front van het altaar hangt, antependium;
2. wimberg, siergevel, puntgevel boven vensteren deuropeningen in gotische stijl.