o., 1. bliksemlicht;
2. in de fotografie gebruikte lichtbron die gedurende een onderdeel van een seconde ruim voldoende licht ontwikkelt voor opnamen ⓔ.
ⓔ Er zijn drie methoden in gebruik om flitslicht op te wekken.
1. Door poeder en banden van magnesium gemengd met een zuurstofafgevende stof tot ontbranding te brengen. Deze methode wordt vrijwel niet meer toegepast.
2. Met flitslamp, d.i. een glazen ballonnetje, uitwendig voorzien van twee elektrische contactpunten, die inwendig verbonden zijn aan een gloeidraad, welke omgeven is met een weinig explosieve pasta. De ballon is gevuld met een dunne folie dan wel met metaalwol van een magnesium-aluminium-alliage, of zirkoniumdraad, en voorts met voldoende zuurstofgas om het metaal snel en volledig te doen verbranden. Als een elektrische stroom de gloeidraad passeert, gloeit deze snel op, ontsteekt de pasta, en de daarvan wegschietende vonkjes ontsteken het metaal, dat snel verbrandt. Tussen het moment van contact maken en het bereiken van de maximale lichtstroom (piek) verlopen ca. 20 ms. De gehele flits, gerekend vanaf het bereiken van de halve piekwaarde tot het uitdoven tot op de halve piekwaarde duurt bij de kleine types ca. 10 ms. De flitslamp kan slechts eenmaal gebruikt worden. De ➝kleurtemperatuur ligt op ca. 4000 K. De elektrische stroom voor de ontsteking mag voor de kleine types variëren van 3-30 V, gewenste sterkte 0,5 A. In de regel wordt de lamp in een flitshouder geplaatst. Deze is behalve van een reflector ook voorzien van een batterij, die een condensator voedt met de ontladingsstroom als flitsstroom.
3. Met flitsbuis of elektronenflitser. In tegenstelling tot de beide vorige flitstypes, die temperatuurstralers zijn (kleurtemperatuur), wordt hiermee een gasontlading opgewekt waarbij een sterke lichtontwikkeling plaatsvindt. De feitelijke flitsbuis bestaat uit een kwartsbuisje, gevuld met xenongas, geplaatst in een reflector. De beide elektroden zijn verbonden met een condensator van grote capaciteit, die opgeladen wordt met een stroom van hoge spanning (500-10.000 V). Om de buitenzijde van het buisje is een metalen draad gewikkeld, de hulpelektrode. Bij het contactgeven wordt hierop een zeer hoge spanning gebracht die het gas ioniseert en daarmee geleidend maakt, zodat de condensator zich door het gas kan ontladen met een zeer sterke en uiterst korte lichtontwikkeling (flitsduur 2,5-0,2 ms). Het voedingsapparaat is ingericht op voeding vanuit een ingebouwde accu, maar meestal ook vanuit het lichtnet. Een apart type flitsbuis is de slaafflits of volgflitser, waarvan de bouw in beginsel dezelfde is, maar waarbij de ontsteking ingeleid wordt via een fotocel. Indien de cel door een krachtige lichtflits getroffen wordt, flitst de slaaf spontaan mee, dus zonder draadverbinding. Hoewel het niet juist is bij dit soort licht van kleurtemperatuur te spreken, mag de samenstelling in uitwerking toch ongeveer gelijk geacht worden aan die van gemiddeld daglicht (5500 K).
Voor kleurenfilm is instelling van het flitslicht op de goede kleurtemperatuur waarop de film is ingesteld, belangrijk. De flits is hiervoor zonder meer bruikbaar op daglichtfilm, maar een zuiverder aanpassing biedt de flitslamp die overtrokken is met een blauwe filterlaag; als temperatuurstraler biedt deze een gunstiger spectrale samenstelling. Speciale kleurenfilmemulsies, afgestemd op blanke flitslampen, zijn eveneens in de handel. Zowel bij de flitslamp als de flitsbuis geschiedt de ontsteking elektrisch. Bij moderne camera’s is daartoe de sluiter voorzien van een contactbusje waarop de flitser kan worden aangesloten; een ingebouwd contact draagt er zorg voor dat de flits opvlamt op het ogenblik dat de ➝sluiter open staat. Men noemt dit het flitscontact of de flitssynchronisatie.
Van belang is de hoeveelheid licht te kennen die wordt uitgezonden door de flits, teneinde een goed belichte opname te verkrijgen. Hiertoe is het begrip flitsgetal of richtgetal ingevoerd, een veranderlijke waarde, die ten eerste afhankelijk is van het lamptype en de daardoor geleverde lichtstroom, maar bovendien bij hetzelfde lamptype hoger wordt als de lichtgevoeligheid van de film hoger ligt. Het richtgetal is zodanig bepaald dat men de juiste diafragmawaarde voor een goed belichte opname verkrijgt, als men de getalwaarde van de afstand van lamp tot onderwerp uitgedrukt in meter deelt op het richtgetal. Als het richtgetal b.v. 33 is, en de lamp bevindt zich op 4 m van het onderwerp, dan moet het diafragma op 33 : 4 d.i. f/8 ingesteld worden. Wil men met het oog op ➝scherptediepte met f/11 werken, dan moet de lamp op 33 :11 = 3 m afstand worden opgesteld. [J.A. van Lishout].