m. (-s), persoon die een eed helpt staven.
Een aantal eedhelpers moesten in het oudste en ook nog in het middeleeuwse Germaanse recht in het algemeen met degeen die een eed aflegde, meezweren. Hun getal werd door het recht in verband met het onderwerp van de rechtsstrijd en de stand van de eedsaflegger bepaald. De eedhelpers moesten standgenoten zijn van de persoon wiens eed zij bekrachtigden, gewoonlijk ook diens verwanten of buren. Zij zwoeren dat diens eed waar en geen meineed was; zij bevestigden derhalve alleen de geloofwaardigheid van degene, die zijn onschuld bezworen had. Indien een beklaagde de eed met eedhelpers aanbood, had de eiser gewoonlijk het recht dit aanbod af te wijzen en een godsoordeel te verlangen.
LITT. R.Ruth, Zeugen und Eideshelfer i.d. deutschen Rechtsquellen (1922).