v./m. (-ten),
1. kleine samenhangende hoeveelheid van een donzige, wollige of vezelige stof: een dot veren; een dot garen; in het bijzonder van haar: iemand een hele dot haar uit het hoofd trekken; het haar in een dot doen, het tot een wrong bijeenbinden;
2. doekje waarin men iets zoets heeft gebonden en dat men (vroeger) schreiende zuigelingen in de mond stak om ze te sussen;
3. (m.n. als vrouwelijke term) iets dat klein, lief en mooi is: een dot van een kind, een snoezig kind; een dot van een hoedje;
4. flinke hoeveelheid: een dot gas geven.