v./m. (dozen),
1. uit een lichte stof (karton, dun hout, dun metaal) vervaardigd, uit twee losse of scharnierend verbonden helften (doos en deksel) bestaand voorwerp, bestemd om iets in te bewaren of over te brengen (lichter dan een kist of kistje, minder hoog dan een bus): een ronde, een vierkante, een kartonnen, houten, blikken doos; een doos postpapier; een doos bonbons; (mythologie) de doos van Pandora, meegebracht door de eerste vrouw op aarde, waarin alle menselijke ellenden opgeborgen waren; bij het openen van de doos verspreidde de inhoud zich over de aarde, alleen de hoop bleef onderin liggen; (fig.) alles wat onder de schijn van bevalligheid de bron van veel ellende worden kan; (spr.) hoe kleiner doos, hoe beter zalf, schertsend gezegd tot of van kleine mensen aan wie men een compliment wil maken; uit de oude doos, van oude datum, vanouds bekend of ouderwets;
2. gevangenis: hij zit in de doos;
3. (sportvisserij) kraaieschelp, een goed zeeaas;
4. (gew.) blik;
5. toilet (w.c.).