bn. (-er, -st),
1. verheven, roemrijk, roemwaardig; m.n. in titels: Doorluchtige Hoogheid, titel van prinsen; aanzienlijk: doorluchtige vergadering; ook met betrekking tot geestelijke waarden: een doorluchtig voorbeeld; de doorluchtige (of doorluchte) school, het vroegere Athenaeum IIlustre te Amsterdam;
2. (thans vnl. scherts.) luchtig, lucht en licht doorlatend, met gaten.