[Lat.], bn. (-fuzer, -t),
1. verspreid; licht, verstrooid, onregelmatig teruggekaatst licht ; diffuus orgasme, zonder duidelijk hoogtepunt;
2. duister, wijdlopig (van stijl).
Diffuus licht is naar alle richtingen gelijkmatig verspreid licht. Voorbeelden: het zonlicht bij bedekte hemel, dat ons als diffuus daglicht bereikt (geen schaduwen). Door een matglazen plaat wordt het licht van een erachter opgestelde lichtbron grotendeels diffuus gemaakt. Aan een witte wand (kalk, gips enz.) of wit papier heeft diffuse terugkaatsing van het licht plaats. Bij zuiver diffuse breking of terugkaatsing is de intensiteit van het verstrooide licht onafhankelijk van de richting, zodat de lichtintensiteit van een witte wand voor alle richtingen dezelfde is (zie Lambert, wet van).