Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

cognitieve antropologie

betekenis & definitie

richting binnen de culturele antropologie die zoekt naar de organiserende principes die haars inziens ten grondslag liggen aan cultureel gedrag. De resultaten van haar onderzoeklegt zij vast in taxonomieën, paradigma’s, boomdiagrammen en andere mogelijke schema’s van semantische rangschikking.

Deze schema’s worden verkregen door expliciete vragen en niet door afleiding; zij geven dus een ordening weer die in het bewustzijn van de informanten leeft. Uitgangspunt bij dit onderzoek is dat elke cultuur een uniek systeem heeft om materiële fenomenen (dingen, gebeurtenissen, gedrag en emoties) te percipiëren en in de voorstelling te organiseren.De voornaamste vertegenwoordigers van deze richting zijn de Noordamerikanen Charles O.Frake, Harold C.Conklin, Floyd G.Lounsbury en Ward Goodenough. De eerste twee deden in het begin van de jaren vijftig veldonderzoek naar het verband tussen woordenreeksen en perceptiecategorieën, de laatsten analyseerden semantische aspecten van de verwantschapsterminologie (‘componential analysis’) met behulp van formele methoden die in de wiskunde en de symbolische logica gebruikelijk zijn. De term woordenreeksen wijst erop dat in dit domein met linguïstische begrippen wordt gewerkt. Deze begrippen zijn in Europa gevormd. In het begin van de 20e eeuw wees Ferdinand de Saussure op de sociale en cognitieve aspecten van de taal. Dertig jaar later vestigde de Deen Hjelmslev met een eenvoudig paradigma de aandacht op het feit dat de Engelse en Welshe termen voor het kleurenspectrum weliswaar op analoge wijze geordend kunnen worden, maar dat zij geen identieke betekenis dragen.

Inmiddels was onder invloed van de fonologen Troebetzkoj en Roman Jakobson in de taalkunde het onderwerp ‘betekenis’ opnieuw aan de orde gesteld. Begrippen als ‘oppositie’ en ‘distinctieve trekken’ werden in Amerika verder ontwikkeld en dienden de antropoloog tot theoretische basis.

Een school die in bepaalde opzichten nauw verwant is aan deze richting is de structurele antropologie waarin de Fransman Claude Lévi-Strauss algemeen als inspirator wordt gezien. Evenals cognitief antropologen vatten structuralisten de cultuur op als een ordening van mentale fenomenen. Beiden leggen zij die ordening door middel van formele analyse bloot. Anders dan cognitief-antropologen echter nemen structuralisten in hun analyse ook onbewuste aspecten op. Door hun nadruk op het universele in het lokale, het logische in wat bizar lijkt, het totale model in plaats van de brokstukken ervan, gaan de structuralisten de etnografie vaak ver te boven. De tegenstelling tussen beide richtingen loopt parallel met die tussen ‘emics’ en ‘etics’ (emics is de antropologische richting die de voorstellingen enz. van de inheemse informant wil weergeven, etics wil de objectieve sociale werkelijkheid achterhalen ongeacht die voorstellingen).

LITT. F.de Saussure, Cours deling, gén. (1915); W. H.Goodenough, Cult. antrop. and ling. (in: Rep. of the seventh annual round table meeting on ling. and lang. study, red. Paul Gavin, Monogr. Series on language and linguistics 9, 1957); L.Hjelmslev, Essais ling. (in: Trav. du cercle ling. de Copenhague 12, 1959); H.C.Conklin, Hananóo color categories (in: Expl. in cult. antrop., red. W.H.Goodenough, 1964); S.Tyler enz., Cognitive anthropology (1969).