Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Brussel

betekenis & definitie

(Fr.: Bruxelles), hoofdstad van België en van de prov. Brabant, aan de overgang van het Brabants plateau in de Vlaamse Laagvlakte, 32,91 km2, 153400 inw.

Sinds 1963 is Brussel het centrum van een afzonderlijk arr. Brussel-Hoofdstad, bestaande uit 19 gemeenten, 161,66 km2, 1,1 mln. inw.

Deze gemeenten, die deelnemen in een agglomeratieraad die alleen een adviserende bevoegdheid heeft, zijn Anderlecht, Brussel, Elsene, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Sint-Agatha-Berchem, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, SintLambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Ukkel, Vorst en Watermaal-Bosvoorde.BEVOLKING Tot 1890 groeide de binnenstad samen met de agglomeratie, daarna verminderde haar inwonertal voortdurend. Brussel heeft een sterk verouderde bevolking. In de Brusselse agglomeratie bleef de natuurlijke aanwas ook gering. Het vertrekoverschot werd tot 1967 gecompenseerd door de belangrijke immigratie van vreemdelingen. Het aandeel van de buitenlandse bevolking nam toe van 6,75 % in 1961 tot 18,46 % in 1973 (196000). De bevolking met Belg. nationaliteit daalde daarentegen van 953800 tot 867 000 personen in diezelfde periode.

Sinds 1967 is het migratiesaldo negatief geworden, zodat ook de bevolkingsomvang van de agglomeratie ging dalen. Vanaf 1966 werd het saldo van de natuurlijke aangroei negatief als gevolg van een lichte toename van het sterftecijfer (14,2 o/00 in 1963; 15,6 %o in 1973) en de afname van het aantal geboorten (13,5 o/00 in 1963; 10,3 o/00 in 1973). Zelfs de hogere vruchtbaarheid van de buitenlandse bevolking (geboorte >20 o/00 en sterfte <5 o/00) kan de natuurlijke vermindering van de Belg. bevolking niet meer neutraliseren.

Taalverhoudingen

Brussel kent een specifiek Belg. probleem. Als hoofdstad van een land met twee taalgemeenschappen moet het tweetalig zijn (1962). Door historische en vooral sociale omstandigheden verfranst Brussel steeds meer. De (eerste) talentelling van 1842 toonde aan dat in de beneden- en in de middenstad nog overwegend Ned. werd gesproken, terwijl de bovenstad, waar de gegoede klasse en adel woonde, reeds voor de helft Franstalig was. Bij de talentelling van 1947 verklaarde slechts 25 % van de bevolking meestal alleen Ned. te spreken en 60 % beweerde tweetalig te zijn. Toch kregen in 1963 zes Nederlandstalige gemeenten opnieuw taalfaciliteiten voor Franstalige nieuw-gevestigden.

Er vormt zich te Brussel een steeds belangrijker wordende groep van bewust Nederlandstaligen. Brussel is en blijft echter een groot knelpunt, doordat het nog steeds niet tweetalig is.

Beroepsbevolking

De beroepsbevolking in de agglomeratie telde 456300 personen in 1970, dit is 42,4 % van de totale bevolking. 33,4 % van hen werkte in de eigen woongemeente, 45,9 % in een andere gemeente van de agglomeratie (meestal de kernstad) en 7,6 % buiten de agglomeratie. In 1970 was % van de tewerkgestelden in Brussel (606440) woonachtig in gemeenten buiten de agglomeratie. De pendel naar de hoofdstad is enorm toegenomen: 133800 in 1947, 190330 in i961 en 245820 werkforensen in 1970. De trage groei van de beroepsbevolking ter plaatse en de snelle ontwikkeling van de tewerkstelling heeft de arbeidsbalans in Brussel naar een negatief saldo doen overhellen (—59540 in 1961 en -81850 in 1970). De forensen komen uit praktisch alle delen van België door de concentratie van arbeidsplaatsen, de keuzemogelijkheden, hogere lonen en goede verkeersontsluiting. Ongeveer de helft van de Brusselse werkforensen is afkomstig van de nabijgelegen arrondissementen (Leuven, Halle-Vilvoorde en Nijvel); de andere komen hoofdzakelijk uit de prov. Oost-Vlaanderen, Henegouwen en Antwerpen.

De structuur van de werkgelegenheid in de Brusselse agglomeratie wordt gekenmerkt door een duidelijk overwicht van de tertiaire sector. In 1973 vertegenwoordigden de overheidsdiensten, handel, financiële diensten en vervoer te zamen 70 % van de bruto-toegevoegde waarde en behaalden zij hoge groeicijfers voor de periode 1967-73.

In de periode 1967 -73 was er een vertraagde groei en zelfs een teruggang te noteren in de bruto-toegevoegde waarde geleverd door de industriële sectoren. In 1970 waren 182000 personen tewerkgesteld in de industriesector, dit is slechts een derde van het totaal aantal arbeidsplaatsen in Brussel. Desondanks is Brussel een van de belangrijkste industriecentra in België (12 % van de werkgelegenheid). De bedrijven liggen grotendeels verspreid met alle milieuproblemen van dien, en zijn ook wel geconcentreerd langs de kanaalzone. De hoogste brutotoegevoegde waarde werd in 1971 geleverd door de bouwnijverheid, metaalverwerking, papier, voeding, chemie, textiel en kleding, waarbij de laatstgenoemde drie de gunstigste ontwikkeling meemaken.

Als hoofdstad is Brussel de zetel van vele regeringsinstanties, m.n. de ministeries en andere overheidsinstellingen. In 1958 werd Brussel bovendien aangeduid als ‘voorlopige’ zetel van de EG-commissie, Raad van Ministers en Euratom. Het NAVOhoofdkwartier werd eveneens naar Brussel (Evere) overgeplaatst (1966). Brussel heeft een aanzienlijke toeloop van internationale instellingen beleefd die grotendeels in het kielzog van de EG lopen. (148 in 1960, 392 in 1970, 444 in 1972). Deze hoofdstad bekleedt hiermee de tweede plaats in de wereld na Parijs. De agglomeratie moet dan ook als gastheer optreden voor talrijke nationale en internationale congressen (Congrespaleis, Rogiercentrum, Madeleinezaal, culturele centra, grote hotels). Deze internationale ontwikkeling bracht een sterke toeloop van buitenlanders met een hoog inkomen mee, die zich bij voorkeur vestigen in luxueuze wijken (Louisalaan, zuidelijke randgemeenten.

Brussel is tevens de zetel van een aantal rechtsinstanties (kantonrechtbanken, rechtbank van eerste aanleg, assisenhof van Brabant, Hof van Beroep en Hof van Cassatie) en van kerkelijke instellingen (zetel van aartsbisdom, Nationale Synode van België, Centraal Consistorium van de Israëlitische Godsdienst, Vrije Kerken enz.). Het is verder de zetel van de koninklijke academies, de sterrenwacht, het weerkundig instituut en praktisch alle nationale wetenschappelijke en andere verenigingen.

Brussel trekt een koopkrachtig publiek aan uit een ruime regio en biedt een zeer verscheiden en uitgebreid winkel- en dienstennet (vooral gespecialiseerd in kostbare en niet-alledaagse goederen). De Belg. reclamewereld is vrijwel volledig in Brussel geconcentreerd. De Brusselse dagbladen zijn de belangrijkste in het land. De Belg. Radio en Televisie (BRT/RTB) heeft zijn studio’s te Brussel.

Vooral de financiële sector is in de hoofdstad sterk vertegenwoordigd: de meeste grote banken, verzekeringsmaatschappijen en andere financiële instellingen hebben hun hoofdkantoor in Brussel, waar tevens de belangrijkste effectenbeurs van België is gevestigd. Brussel is een zeer belangrijk onderwijscentrum: Franstalige Université Libre en Nederlandstalige Vrije Universiteit, verschillende faculteiten, hogescholen (o.a. hoger militair onderwijs) en hogere instituten, kunstonderwijs, middelbaar en hoger beroepsonderwijs. De Franstalige instellingen zijn in de meerderheid.

Luchtverkeer

De luchthaven Brussel-Nationaal te Zaventem is via een spoorlijn en een autosnelweg verbonden met het centrum van de hoofdstad. In 1972 had 72 % van het totaal aantal vluchten met handelskarakter op de Belg. luchthavens oorsprong of bestemming Brussel-Nationaal. De vluchten zijn vooral gericht op Europa, Noord-Amerika en Afrika.

Om het stijgende goederenverkeer te kunnen opvangen zal een nieuw vrachtcomplex aangelegd worden (o.a. voor containers) te Melsbroek (capaciteit in 1990: 1,4 mln. t) en hierbij aansluitend zal een nieuw industrieterrein gereserveerd worden voor para-aëronautische bedrijven.

Haven. De haven van Brussel, de vijfde belangrijkste in België, strekt zich uit over 12,5 km tussen Brussel (Saincteletteplein) en Grimbergen (Verbrande Brug) en omvat een binnenhaven, maritieme voorhaven en industriële havenzone. Via de kanalen Brussel—Rupel en Brussel-Charleroi is een verbinding tot stand gekomen zowel met de zee als met de Schelde, Maas en Rijn waardoor een aansluiting ontstond met het gehele Westeuropese binnenvaartnet. De zeehaven van Brussel vervult vooral een aanvoerfunctie (chemische produkten, bouwmaterialen, hout) gericht op de bevoorrading van de agglomeratie en de industriezone. De haven wordt beheerd door de Nv Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel.

Wegen/spoorwegen

De centrale ligging en de concentratie van industriële, administratieve en dienstverlenende functies in Brussel zijn tegelijk oorzaak en gevolg van het feit dat deze hoofdstad het knooppunt geworden is van talrijke belangrijke verkeersaders. Drie Europawegen kruisen elkaar in Brussel:

E5 (Londen—Ankara), E10 (Groningen—Parijs) en E40 (Brussel—Neufchateau). Het concentrische patroon en het ontbreken van volwaardige dwarsverbindingen heeft tot gevolg dat doorgaand verkeer vermengd wordt met agglomeratieverkeer, zodat enorme verkeerscongesties ontstaan in de binnenstad. Om dit euvel op te lossen wordt een grote ringweg (ca. 30 km) rond Brussel aangelegd. De hoofdassen van het Belg. spoorwegennet (Antwerpen-Charleroi, Oostende-Luik, BrusselBergen, Brussel—Namen) kruisen elkaar eveneens of komen samen in de hoofdstad en dringen door tot in de kern van de stad (Noord-, Centraal-, Zuid- en Congresstation). De spoorlijn loopt in de binnenstad grotendeels ondergronds. Meer dan 300000 pendelaars komen en vertrekken dagelijks met de trein en veroorzaken een overbelasting van het treinverkeer tijdens de spitsuren.

De belangrijkste goederenstroom verloopt langs de as Antwerpen— Brussel-Charleroi met als zwaartepunt de haven van Brussel en vooral de twee goederenstations (Thurn-en-Taxis, Schaarbeek). Door het bouwen van tunnels en viaducten op de ringlanen, het in gebruik nemen van parkeergarages en overstapparkings en de aanleg van een metronet wil men het stadsverkeer vlotter laten verlopen en het openbaar vervoer stimuleren.

STADSBEELD EN MONUMENTEN

De Zennevallei heeft in de omgeving van Brussel een asymmetrische vorm: tegenover een zachtglooiende westelijke dalwand, die culmineert in de Koekelberg (50 m), staat een vrij steile valleiwand die het hoogste punt bereikt in de omgeving van het Justitiepaleis. In het centrale stadsgedeelte, dat zich grotendeels uitstrekt binnen de vijfhoekige oude stadswal, is een beneden- en bovenstad te onderscheiden. Beide delen bezitten een verschillend functioneel karakter en zijn van elkaar gescheiden door de noord—zuidas (Lemonnierlaan, Beurs, Anspachlaan, De Brouckèreplein, Adolphe Maxlaan). In het noorden van de lage stad tussen Beurs en Noord-station ligt het centrale handels- en winkelkwartier. Twee straten zijn hierbij zeer belangrijk, de Anspachlaan met haar voortzetting de Adolphe Maxlaan, en de Nieuwstraat: de winkelstraat bij uitstek. Ten westen van de vroegere Zenneloop liggen vooral oude woonhuizen en pakhuizen in de omgeving van het Sint-Katelijneplein (oude binnenhaven).

De Grote Markt bevindt zich op de helling achter de Beurs. Rond het rechthoekige marktplein verheft zich het gotische stadhuis (J.van Ruysbroeck, 1402-55) dat bekroond wordt met een 97 m hoge toren waarop een verguld standbeeld van Sint-Michiel, patroon van de stad. Het stadhuis bevat prachtige gerestaureerde zalen en een fraai binnenplein. Rond het marktplein bevinden zich een veertigtal zeer mooie gildehuizen, heropgebouwd na de beschieting door de Fransen (1695). Tegenover het stadhuis: het Broodhuis (15e eeuw, volledig gerestaureerd, nu museum). In de omgeving staat het bekende standbeeld van Manneken-Pis, de ‘oudste burger van Brussel’.

Verder op de helling zijn te vermelden de Sint-Michielskathedraal (voorheen Sint-Goedele, 13—15e eeuw, gotisch, met twee fraaie torens, 68 m), het barokke Madeleinekerkje, volledig gerestaureerd (1958), de Kapellekerk (12e eeuw, herbouwd in de 15e eeuw na brand), Onze-Lieve-Vrouw op de Zavel (15e eeuw). Bij de wereldlijke gebouwen verdienen verder nog vermelding in de laagstad het Beursgebouw (Suys, 1873), Muntschouwburg (opera; Poelaert, 1863) en de Vlaamse schouwburg. Op de helling tussen Kapellekerk en middeleeuwse Hallepoort (op de ringlaan, 14e eeuw, nu Wapenmuseum) bevinden zich nog enkele steegjes, overblijfsel van de Brusselse volksbuurt de Marollen. Zeer typisch is hier de ‘oude markt’. De Hoog- en de Blaasstraat zijn populaire winkelstraten. Hier bevindt zich ook het grote Sint-Pietershospitaal.

In de omgeving van het Noordstation worden verouderde wijken gesaneerd en rijzen hoge kantoorgebouwen uit de grond (‘Manhattan’). De hoge stad is in hoofdzaak een kantoren- en bestuurswijk, gebouwd in de 18e en 19e eeuw. De straten zijn breed en snijden elkaar loodrecht. Rond het Park van Brussel (Warande) bevinden zich het koninklijk paleis tegenover het Parlement en het kabinet van de eerste minister. Langs de zijkant het Paleis der Academiën, vroeger paleis van de prins van Oranje, de latere koning Willem II. Ten westen van het koninklijk paleis liggen het Koningsplein met de musea van oude schilderkunst en van moderne kunst, Koninklijke Bibliotheek, Rekenhof, vm.

Ministerie van Koloniën en de kerk van Sint-Jakob-op-Koudenberg. Daar bevindt zich ook het standbeeld van Godfried van Bouillon. Van hieruit loopt de Regentiestraat naar het Poelaertplein, waar het machtige Justitiepaleis verrijst (98 m) dat de hele agglomeratie beheerst. Achter het Parlement bevinden zich nog talloze openbare en particuliere kantoren (o.a. Postchecks en banken). Op het kruispunt van Congresstraat en Koningsstraat staat de Congreskolom met het graf van de onbekende soldaat, met in de buurt het nieuw gebouwde centrale complex voor de rijksadministratie. Rond de Naamse poort en vooral de Louizapoort ontwikkelen zich nieuwe handelswijken.

Een bijzondere vermelding verdienen de musea (natuurwetenschappelijk museum, oude schilderkunst en beeldhouwwerk, moderne schilderkunst, kunst en geschiedenis enz.) en het Paleis voor Schone Kunsten. Dit is de verzamelplaats waar de voornaamste culturele manifestaties plaatsvinden. In de stad bevindt zich behalve de bekende Muntschouwburg, een reeks theaters: Park, Molière en Vlaamse schouwburg zijn gemeentelijk.

Het aanzicht van de binnenstad ondergaat de laatste jaren grote veranderingen: op de door de noordzuidverbinding vrijgemaakte terreinen kwam een aantal nieuwe bouwcomplexen, o.a. van de Nationale Bank, het Sabenagebouw, het Centraal Station, de Ravensteingalerij en het monumentale Albertinacomplex, waarin o.a. de Koninklijke Bibliotheek is ondergebracht. Veel oude pittoreske steegjes verdwijnen. Om het verkeersprobleem op te lossen werden verschillende tunnels gebouwd en viaducten aangelegd. Ook kreeg Brussel als eerste Belg. stad een metro. Als groeiend administratief centrum van de EG is Brussel door autosnelwegen verbonden met alle hoofdsteden van de landen die België omringen.

De agglomeratie groeide geleidelijk uit. In de periode 1853-1925 werd de gemeente Brussel enkele malen vergroot, met o.a. Laken. In het zuidoosten begunstigde de wereldtentoonstelling van 1910 de groei van een nieuwe wijk op het Solbos. Sinds het begin van deze eeuw kwamen steeds meer industrieën zich vestigen in de Zennevallei, zowel in het zuiden (Vorst, Anderlecht) als in het noorden (Schaarbeek, Laken) van de agglomeratie. Rond deze industriezones werden arbeiderswijken opgetrokken.

De omgeving van het Zoniënwoud daarentegen werd, vooral na de Eerste Wereldoorlog, een aantrekkelijk gebied voor tuinwijken van de gegoede burgerij. In de omgeving van de Heizel werden in 1935 en 58 de wereldtentoonstellingen georganiseerd. Thans is reeds een tweede gordel van gemeenten vergroeid met de agglomeratie en gaat de suburbanisatie steeds verder. In de agglomeratie zijn eveneens bezienswaardige monumenten en cultuurlandschappen te vinden: oude Kruidtuin, de Sint-Mariakerk te Schaarbeek, de nationale basiliek van het H. Hart te Koekelberg, het kasteel met de koninklijke serren, de wereldtentoonstellingspaleizen met het Atomium en de kerk met de koninklijke crypt (alle te Laken), de universiteitsgebouwen en de oude abdij van TerKameren bij het Ter Kameren-Bos; de Sint-Pieters- en Guidokerk, het Erasmushuis en begijnhof te Anderlecht; de parken van Schaarbeek, Ukkel en Vorst, de tuinwijk van Bosvoorde. In de nabije omgeving het Zoniënwoud met arboretum en vijvers, het museum van Kongo (Tervuren), de kastelen van Gaasbeek, Beersel en Meise (waar de rijksplantentuin in ondergebracht werd). [Y.Lemaître] LITT.

L.Lindemans, Proeven van een objectieve talentelling in het Brusselse (1951); H.van der Haegen, Brussel (in: Geographische Rundschau, 1957); P.Gouron, L’agglomération bruxelloise (1958); H. van der Haegen, De Brusselse banlieue (in: Tijdschr. Belg. Ver. Aardr. Studies, 1962); L.Lindemans, Het vraagstuk Brussel uit Vlaams oogpunt (1963); H.van der Haegen, De actuele toestand van de pendel naar Brussel (in: Tijdschr. Belg.

Ver. Aardr. Studies, 1964); R.Mols, La mobilité bruxelloise (in: Tijdschr. Belg. Ver Aardr. Studies, 1965, 1966); Agglomeratieraad, Brussel. Trefpunt (1974).

VOLKSKUNDE

Van het Brusselse volksleven zijn de bekendste evenementen de meiboomplanting (9 aug.), verzorgd door de gezellen van Sint-Laurentius ; de ommegang van de Zavel met de voorstelling van de Glorierijke Uren van Brussel (een evocatie van de hoogtepunten uit de geschiedenis); de processies van het Sacrament van Mirakel en van Onze-LieveVrouw van Goed Succes (15 aug.). Het volkstoneel is vertegenwoordigd door het marionettentheater van Toone, waar nog het volksdialect van de Marollen wordt gesproken.

LITT. A.de Cock en I.Teirlinck, Brabantschsagenboek (3 dln. 1909-12); V.Devogel, Légendes bruxelloises (1914); C.Verhavert, Brusselsche typen 1923); V.van Bossuyt, Manneken-Pis. Historiek en legenden (2e dr. 1957).

GESCHIEDENIS

Brussel is in het Zennedal ontstaan in de onmiddellijke nabijheid van een op het Sint-Gorikseiland opgerichte burcht. Op dit eiland bestond reeds ca.977 een kerkje, gewijd aan de heilige Gorik. In de laatste jaren van de 10e eeuw raakten de burcht en het omringende graafschap in handen van de graaf van Leuven. Gedurende de 11e eeuw vormde zich onder de bescherming van de burcht een vaste nederzetting van kooplieden (portus), Brucella genaamd, op de rechteroever van de Zenne. Een op een drooggelegde poel aangelegde markt (de huidige Grote Markt) vormde er het centrum van. Onder invloed van de handelsbetrekkingen met het Maasdal in het zuidoosten, met het Rijnland en Engeland, via de grote rivieren, en sedert de tweede helft van de 12e eeuw onder invloed van de rechtstreekse handelsbetrekkingen tussen Vlaanderen en Keulen (oriëntering: oost—west), ontwikkelde deze eerste stadskern zich tot een aanzienlijke agglomeratie op beide oevers van de Zenne.

Vooral op de rechteroever groeide de stad in de richting van de heuvels, die aan de oostzijde parallel met de rivier lopen, en bereikte de heuvels, waarop de parochiale kerk van Sint-Michiels (sedert 1047 Sint-Michiels en Sinter Goedele) en een grafelijke burcht (12e eeuw) lagen. Het ontstaan van een bloeiende lakennijverheid heeft sterk tot de groei van Brussel bijgedragen. In de vroege 12e eeuw werd een ruime omwalling om de stad aangelegd. De oudst bewaarde keur van Brussel werd in 1229 door de Brabantse hertog Hendrik I verleend. Haar eerste voorrechten dateren zeker van nog vroeger: reeds in 1154 had zij haar eigen schepenen. De grote bloei van de lakenindustrie en de lakenhandel in de 13e en 14e eeuw had de bouw van nieuwe stadswijken (binnen en buiten de wallen) en de snelle groei van het aantal ambachtslieden tot gevolg.

De leidende posities in het economisch leven waren evenals het bestuur van de stad, volledig in handen van het patriciaat, dat bestond uit de oudste burgerlijke geslachten. Pas in 1421 slaagde een door het ‘gemeen’ ondernomen omwenteling en raakte het beheer van de stad verdeeld tussen enerzijds de patricische geslachten en anderzijds de ambachten, die weldra in natiën gegroepeerd werden. In de oorlog tussen Vlaanderen en Brabant (1356-57) was Brussel in 1356 door de Vlaamse troepen ingenomen, die door de Brusselse patriciër Everaart ’t Serclaes echter verdreven werden. Ten gevolge van deze gebeurtenissen werd een nieuwe, veel ruimere omwalling aangelegd (1357— 79), die tot ca.1840 de stadsgrens bleef.

De hertogen van Brabant hebben sedert het midden van de 14e eeuw Brussel langzamerhand tot hun voornaamste residentie gemaakt. Zij bleef dit toen hun waardigheid op de hertogen van Bourgondië (1430) overging. Sinds de 16e eeuw is dit ook voor de landvoogden en landvoogdessen, die de vorst in de Nederlanden vertegenwoordigden, het geval geweest. De meeste centrale instellingen van de Bourgondische staat en het hertogdom Brabant zetelden te Brussel. De hofadel liet in de buurt van het slot van Koudenberg herenhuizen bouwen. De oude lakennijverheid was sedert de 15e eeuw in verval; een Iuxe-nijverheid nam in de 16e eeuw haar plaats in: de tapijtweverij, die gedurende twee eeuwen een grote bloei zou kennen. Uit 1561 dateert een nieuwe verbinding met de zee, langs Rupel en Schelde om: de Willebroekvaart.

Het feit dat Brussel als de hoofdstad van de Spaanse Nederlanden werd gezien, verklaart de beschieting door het Franse leger in 1695 (gedurende de Negenjarige Oorlog) waarbij o.a. de Grote Markt te lijden had. In de 18e eeuw, toen Brussel residentie van de gouverneur-generaal der Oostenrijkse Nederlanden was, begon men, na de brand van de hoge stad in 1731, in 1769 op en naast de Koudenberg, de bouw van een nieuwe stadswijk: de Warande met de haar omringende straten en het Koningsplein. In de Franse tijd was Brussel hoofdplaats van het Dép. de la Dyle (1795—1814); in het Koninkrijk der Nederlanden (1815-30) die van Zuid-Brabant en een der hoofdsteden van het rijk, afwisselend met ’s-Gravenhage zetel van het bestuur. De Brusselse opstootjes van aug. 1830 zijn de aanleiding tot de Belg. Revolutie geweest. Brussel werd hoofdstad van België, residentie van de koning en hoofdplaats van de prov. Brabant.

LITT. A.Henne en A.Wauters, Hist. de la ville de Bruxelles (3 dln. 1845); L.Hymans, Bruxelles à travers les âges (3 dln. 1885-89); A.Hegenscheidt, Le site de l’agglomération et de la banlieue bruxelloise (Bull. Soc. Belge de Geogr., 1929); P.Bonenfant, Une capitale au berceau: Bruxelles (Ann. de la Soc. Royale d’Archéol. de Brux. IV, 1929); F.Favresse, L’avènement du régime démocratique à Bruxelles pendant le Moyen Age (1932); G.des Marez, Le développement territorial de Bruxelles au Moyen-Âge (1935); P.Bonenfant, Les premiers remparts de Bruxelles (Ann. de la Soc.

Royale d’Archéol. de Brux. 1936); M.van Hamme, Histoire de Bruxelles, de la maison de Bourgogne à 1830 (1945); M.van Hamme, Bruxelles 1100-1800 (1949); Bruxelles au 15me siècle (1953); A.Roggen en K.Smeyers, Brussel, hoofdstad van het land (1956); L.Verniers, Bruxelles et son agglomération de 1830 à nos jours (1958; met bibliografie); M.Martens, Le censier ducal pour l’ammanie de Bruxelles de 1321 (1958); M.van Hamme, Brussel van landelijke nederzetting tot wereldstad (1968) ; J. Charlier, La peste à Bruxelles de 1667-69 et ses conséquences démographiques (1969); L.Lindemans, Huidige taalverhoudingen in de Brusselse agglomeratie (1968); F.van den Bremt, Brusselpromenade (1971); M.van Haegendoren, Zwartboek van de liberté du père de familie (1971); A.Wauters, Histoire des environs de Bruxelles (1971).