Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Broeden

betekenis & definitie

(broedde, heeft gebroed), ook (in sommige betekenissen alleen) broeien (broeide, heeft gebroeid),

1. het op natuurlijke of kunstmatige wijze verwarmen van eieren van vogels, waardoor de bevruchte kiem zich ontwikkelt tot een jong individu: onze kanarie broedt; kippen broeden 21 dagen; een kip te broeden zetten, op eieren zetten om die te laten uitbroeden; (fig.) onder geen hen gebroe(i)d zijn, zich niet gemakkelijk laten bedriegen, uit zijn ogen kijken;
2. (fig.) (een boze opzet, verraad) in het geheim beramen, uitdenken, peinzen: verraad, onheil broeden; hij zit op iets te broeden, over iets te peinzen (met de bedoeling het voor de dag te brengen): ik zag aan zijn gezicht, dat hij op een toost broedde. Zie broeien.

Bij kippen komt het bebroede ei na 21 dagen uit, bij eenden en ganzen na 28 resp. 30 dagen. Tijdens de broedperiode keert de kip geregeld haar eieren om; dit wordt in broedmachines nagebootst. Aangezien broedsheid een niet meer gewenste eigenschap is (de leg stokt), heeft men die door selectie bij vele rassen tot een minimum teruggebracht.