Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Breuk

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. het breken, verbreking van de samenhang der delen;
2. zichtbare scheiding in of op een gebroken voorwerp; een meer algemene ben. dan barst, scheur of reet ; het glas, de muur heeft een breuk; (van metalen en mineralen) vlak waarlangs een stuk er vanaf gebroken is: deze stof is schilferig, schelpachtig, glasachtig, korrelig op de (bouwkunde) vernieling door overbelasting; (geologie) onderbreking van de samenhang van gesteenten, zowel voor onderbreking zonder verplaatsing van de delen langs het breukvlak (diaclase) als voor onderbreking met verplaatsing, verschuiving, zie tektoniek;
3. (geneeskunde) onderbreking in de continuïteit van beenstukken, spieren of ingewanden ;
4.plaats waar verschillende dikten (van een geschutloop) in elkaar overgaan;
5. getalvorm die een gedeelte van een eenheid voorstelt : enkelvoudige, eenvoudige breuk, waarvan teller en noemer gehele getallen zijn; samengestelde -, waarvan óf teller, óf noemer, óf beide gemengde of gebroken getallen zijn;
6. (heraldiek) teken in een wapen dat aangeeft dat de houder niet de hoofdlinie vertegenwoordigt, b.v. de barensteel ;
7. zilveren halsketting .

EDELSMEEDKUNST

De breuk ontstond aan het Bourgondische hof en werd als een meestal rijk met zilveren platen versierd teken van waardigheid sinds de 16e eeuw voornamelijk gedragen door de koning van een (schutters)gilde.

GENEESKUNDE

Men onderscheidt drie soorten breuk:

1. beenbreuk, een onderbreking in de continuïteit van een botstuk;
2. spierbreuk een beschadiging van het bindweefselvlies (fascie) om een spier, waardoorheen een deel van de spier uitpuilt bij contractie;
3. ingewandsbreuk hernia, uitstulping van het buikvlies (breukzak), al dan niet met een gedeelte van de buikingewanden (breukinhoud) gevuld, gaande door een aangeboren dan wel verworven defect (breukpoort) van de buikwand, het middenrif of de bekkenbodem.

Aangeboren breuken berusten uitsluitend op een ontwikkelingsstoornis ten gevolge waarvan b.v. gedeelten van de buikwand of van het middenrif ontbreken. Breuken die op latere leeftijd ontstaan, zijn meestal het gevolg van een samenspel van factoren, w.o. een tijdelijke (vooral plotselinge) of voortdurende verhoging van de druk in de buikholte en een verslapping van de spieren ten gevolge van ouderdom. Verhoging van de druk in de buikholte komt voor bij zwangerschap, vetzucht, zie blaasretentie, grote gezwellen in de buikholte, en tijdens inspanning bij zwaar tillen en sportbeoefening. Bestaat er reeds een klein defect in de buikwand, dan kan de verhoogde druk ertoe leiden dat de buikinhoud door het defect een uitweg naar buiten zoekt waardoor b.v. een navelbreuk ontstaat.

Ook de liesbreuk, de meest voorkomende breuk, ontstaat meestal ten gevolge van drukverhoging in de buikholte. Hier doet zich bij de man een bijzondere omstandigheid voor. Na voltooiing van de indaling van de teelballen in de balzak sluit de uitstulping van het buikvlies zich meestal (zie lieskanaal). Komt de sluiting niet of slechts gedeeltelijk tot stand, dan blijft er een uitstulping van het buikvlies bestaan, die al bij de geboorte of kort daarna gevuld kan zijn met buikinhoud, die er bij het huilen is ingeperst. Soms blijft de uitstulping bestaan zonder dat er ingewanden in afdalen. Dit wordt dan tegengehouden door de spieren die de inwendige toegang tot het lieskanaal omgeven.

Verslappen deze spieren of wordt de druk in de buikholte verhoogd, dan kan alsnog b.v. een darmlis in de opengebleven verbinding worden geperst. Een indirecte breuk is dan tot stand gekomen. Een directe liesbreuk is hoofdzakelijk het gevolg van een verslapping van de peesplaat van de dwarse buikspier, die de achterwand van het lieskanaal vormt, waardoor de breuk direct door de uitwendige opening te voorschijn komt zonder dit kanaal te hebben gepasseerd.

Andere plaatsen waar ingewanden de buikholte kunnen verlaten, zijn gelegen onder de liesband (dijbreuk), in een onvolledig genezen litteken (littekenbreuk), in het middenrif, waar dit wordt doorboord door de slokdarm. Laatstgenoemde breuk is niet uitwendig zichtbaar en wordt daarom gerekend tot de inwendige breuk.

De inhoud van de breukzak kan bestaan uit gedeelten van de dunne of dikke darm, of uit een gedeelte van het net (zie omentum) maar ook allerlei andere beweeglijke buikorganen kunnen geheel of gedeeltelijk in de breukzak worden aangetroffen. Een uitwendige breuk openbaart zich als een weke, elastische zwelling, die bij staan groter is dan bij liggen, en die bij hoesten en persen in omvang kan toenemen. Bij langdurig staan kan de zwelling pijnlijk zijn.

Het grootste gevaar dat de breuklijder bedreigt, is dat van inklemming. Dit ontstaat wanneer een in de breukzak gelegen darmlis zo strak door de breukpoort wordt omsnoerd dat de doorgang door dat darmgedeelte wordt belemmerd (zie darmafsluiting). Snel chirurgisch ingrijpen is dan geboden, temeer omdat de stoornis van de bloedsomloop in het afgesnoerde darmgedeelte tot een spoedig versterf leidt.

De behandeling van een breuk bestaat uit het verwijderen van de breukzak, na terugbrengen van de eventuele breukinhoud in de buikholte, en het dichtmaken van de breukpoort. Indien door de breukpoort tevens een belangrijk orgaangedeelte (zaadstreng, bloedvaten voor het been, slokdarm) heengaat, moet bij de sluiting voldoende ruimte hiervoor worden overgelaten. Door verschuiving van weefsels kan een versteviging van de buikwand verkregen worden. Een breukband is alleen nog in uitzonderingsgevallen aangewezen.

LITT. P.A.A.Klok, Chirurgie (1974).

HERALDIEK

Het gebruik van de breuk dateert uit de oudste tijden van wapengebruik, verwaterde later meer en meer en wordt in deze tijd nog slechts toegepast bij sommige vorstelijke geslachten (b.v. Engeland). De meest voorkomende vormen van breuken (niet aan vaste regels gebonden) zijn:

1. wijziging van metalen en kleuren;
2. toevoeging van nieuwe wapenemblemen, zoals barensteel, bastaardbalk;
3. kwartilering (zie kwartier) met een ander wapen (in het 1ste en 4de kwartier het wapen van de vader, in het 2de en 3de kwartier een ander wapen);
4. verandering van het helmteken.

LITT. R.Gayre of Gayre and Nigg, Heraldiccadency (1961).

MATERIAALKUNDE

Een breuk is een plaatselijke uiteenscheuring van werkstuk of materiaal door overbelasting. Materiaal kan belast worden op trek, druk, afschuiving, buiging, wringing of op een combinatie hiervan. Om breuk te voorkomen wordt bij het berekenen van constructies een veiligheidscoëfficiënt toegepast. Meestal treedt breuk op:

1. als gevolg van een langdurig inwerkende wisselende belasting (vermoeiingsbreuk);
2. door langdurige belasting bij hoge temperatuur (kruipbreuk);
3. (zeer plotseling en bij relatief lage belasting) bij lage temperatuur (brosse breuk), b.v. bij staal. Om brosse breuk te voorkomen kiest men speciale staalsoorten. Uit de aard van een breukvlak (glinsterend, mat enz.) kan men besluiten welke soort breuk heeft plaatsgevonden. Uit de aard van het breukvlak kan men ook conclusies trekken aangaande de aard van het materiaal.

Bij het onderzoek van delfstoffen en gesteenten speelt het onderzoek van de breukvlakken een grote rol.

WISKUNDE

In de rekenkunde verstaat men onder een breuk een onuitgewerkte deling. Het deeltal wordt als teller bovenaan geschreven, de deler als noemer onderaan. Teller en noemer zijn gescheiden door een horizontale breukstreep .Ook kent men de notatie waarbij teller en noemer door een Duitse komma zijn gescheiden (b.v. 2/3). Is de teller groter dan de noemer, dan heet de breuk onecht, b.v. 7/5, in het andere geval echt of gewoon, b.v. 3/8. Is de noemer van de breuk een macht van 10, dan heet de breuk tiendelig of decimaal. Decimale breuken kan men met de notatie van de gehele getallen schrijven b.v. 0,3 voor 3/10,0,03 voor 3/100en 1,25 voor 125/100, waarbij de cijfers achter de komma decimalen worden genoemd.

Het Oudegyptische rekenboek van Ahmes (1700 v. C.) beschrijft een gehele rekenwijze met gewone breuken waarin ons slechts de methode en de schrijfwijze vreemd aandoen. Ahmes kende slechts stambreuken, dit zijn breuken met teller 1, hij schreef b.v. 2/5 als 1/3 + 1/15. De Grieken kenden ook niet-stambreuken. Via de Arabieren kwam het rekenen met breuken en de huidige schrijfwijze naar Europa door Leonardo van Pisa in 1202, die meestal met stambreuken rekende. Onafhankelijk hiervan ontstonden in Babylon sexagesimaalbreuken, breuken met noemer 60.

Het oude Rome kende de twaalfdelige breuken met noemer 12,24,48,72,144, 288. Ook in het oude Indië waren breuken bekend, b.v. bij Brahmagupta (7e eeuw v.C.).