(borrelde, heeft geborreld),
1. (van vloeistoffen) door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, bobbelen; ook fig.;
2. al bobbelende naar boven, voor de dag komen; (fig.) opstijgen (uit het hart);
3. borrels drinken, sterke drank gebruiken, m.n. vóór de warme maaltijd: hij zat te borrelen; gewoonlijk kwamen zijn vrienden bij hem borrelen, een of meer borrels drinken.