Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-05-2019

Bonnet

betekenis & definitie

v./m. (-ten),

1. muts, kap of hoedje van zachte stof en zonder stijve rand; klein mutsje dat het hoofdje van zuigelingen omsluit om de oren plat te houden; hoofddeksel van rooms-katholieke geestelijken ;
2. (zeilvaart) een reep zeildoek langs het onderlijk van een langscheepszeil of dwarsscheepszeil gespannen, om bij weinig wind het zeiloppervlak van een zeilschip te vergroten;
3. vooruitgeschoven onderdeel en verhoging van een vestingdeel, gewoonlijk in de uitspringende hoeken aangebracht;
4. stop om een opening van een stoomcilinder af te sluiten.

De bonnet van de geestelijken was oorspronkelijk een slappe ronde muts, die later met een kartonnen voering werd verhoogd en in drie of vier punten uitliep. Soms heeft hij een kwast in het midden. De kleur is afhankelijk van de waardigheid van de drager: zwart voor gewone geestelijken, paars voor bisschoppen, rood voor kardinalen en wit voor de paus en ook voor sommige kloosterorden (b.v. de norbertijnen).