v./m. (mv.), vliesvleugelige insekten waarvan de larven zich met bladeren voeden of in gallen leven.
De bladwespen omvatten de Tenthredinidae en Pamphiliidae (spinselbladwespen), twee families van vliesvleugelige insekten. Zij missen de voor andere wespen zo typische ‘wespetaille’ en zien er plomp uit. De wespen zelf voeden zich met andere insekten en honing. Men noemt de larven bastaardrupsen, omdat zij veel lijken op gewone rupsen, die ook op bladeren leven, maar zij bezitten aan het achterlijf 6-8 paar achterlijfspoten, terwijl dit aantal bij gewone rupsen gewoonlijk vijf paar bedraagt. Deze bastaardrupsen nemen eigenaardige houdingen aan: zij rollen zich als een slakkehuis op of steken het achterlijf in een s-vormige bocht in de lucht en bewegen dit, als zij verontrust worden, heen en weer. Voor de verpopping maken de larven een cocon.
Vele van deze bladwespen kunnen zeer schadelijk worden, o.a. de dennebladwesp (Lophyrus pini). De larven hiervan worden meestal (maar ten onrechte) dennerupsen genoemd; zij kunnen zich onder bijzondere omstandigheden zeer sterk vermenigvuldigen en dan grote schade aan dennenbossen veroorzaken. Bestrijding geschiedt o.a. met derrispoeder, dat echter ook tal van niet-schadelijke dieren, onmisbaar voor het biologisch evenwicht, doodt. Van belang is de biologische bestrijding van de larven met behulp van sluipwespen. Onder de bladwespen in ruimere zin verstaat men ook wel de gehele suborde Symphyta (zie vzie vliesvleugeligen).
