v., de bestraling door direct zonlicht van een gevel, woonvertrek, tuin enz.
Bij de bepaling van de bezonning gaat het veelal om de tijdstippen waarop het zonlicht kan toetreden en de hieruit af te leiden bezonningsduur. Afhankelijk van de bestemming van een ruimte zullen nl. zekere eisen in dit opzicht worden gesteld, hetzij maximum- of minimumeisen, dan wel eisen om directe zonnestraling naar behoefte te kunnen weren. Wat haar fysiologische betekenis betreft, wordt nog wel eens over het hoofd gezien dat de ultraviolette straling - die in het bijzonder van betekenis is voor vitamine- en pigmentvorming en voor bactericide werking nagenoeg volledig door het vensterglas wordt geabsorbeerd, en voorts dat in de behoefte aan vitamines gemakkelijk wordt voorzien door zeer kortstondige directe blootstelling van handen en gelaat aan diffuus hemellicht (mits niet uitsluitend in de wintermaanden). Op de bactericide werking van de zonnestraling in onze interieurs is de mens minder aangewezen sedert de uitvinding van de stofzuiger. De voornaamste overwegingen voor zontoetreding tot woon- of werkruimten zijn dan ook van psychologische aard: zij betreffen de bewegingen van licht en schaduw, kleur en warmte als van invloed op de sfeer en de behaaglijkheid van het interieur.
De vraag in hoeverre deze behaaglijkheid fysiologisch en biologisch gefundeerd is, verdient intussen aandacht. Overwegingen om directe zonnestraling te weren betreffen vooral overmatige stralingswarmte of te hoge binnentemperatuur van de lucht, ongunstige effecten bij het zien (verblinding, hinder) en eventueel schadelijke werking op materialen (b.v. verkleuring). Het is duidelijk dat het resultaat van zulke overwegingen verschillend uitvalt voor woonkamers, slaapkamers, keukens en diverse werkruimten, leslokalen of ziekenkamers. Zie bezonningsnorm.
Litt. C.Bitter en J.F.A.A.van Ierland, Appreciation of sunlight in the home (Publ. no. 242 of the Research Institute for Public Health Engineering TNO, Delft, 1967).