bn. en bw., (plat)
1. lam, beroerd: het is hier een bedonderde boel; het gaat bedonderd met die examens; hij ziet er bedonderd uit;
2. bedonderd staan kijken, ten hoogste verbaasd zijn; ben je bedonderd?, ben je gek? (om een toornige verbazing uit te drukken);
3. bw., ellendig: het loopt bedonderd.