Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Auditor

betekenis & definitie

[Lat., aanhoorder, rechter van instructie], m. (-s, -en), in de Rooms-Katholieke Kerk iemand die over een zaak aan zijn overste verslag moet uitbrengen.

Volgens het kerkrecht is auditor de benaming van diverse functionarissen:

1. een lid van de bisschoppelijke rechtbank, die getuigen oproept en verhoort, maar aan het eigenlijke vonnis geen deel heeft (rechter van instructie);
2. een
ambtenaar van de pauselijke nuntiaturen; plaatsvervanger en helper van de (pro-)nuntius (uditore);
3. een prelaatrechter van de Romeinse >Rota, benoemd door de paus.

< >