m. (-s),
1. iemand die gedurende zekere tijd tegen loon op arbeidsovereenkomst persoonlijk arbeid verricht : die fabriek heeft meer dan 200 arbeiders in dienst;
2. iemand die op geestelijk of zedelijk gebied krachtig werkzaam is: een in de wijngaard des Heren (vooral van geestelijken gezegd);
3. (textiel) langzaam draaiende wals met zaagtand of naaldbeslag op kaarde.
Tegenwoordig wordt de arbeider veelal werknemer genoemd. Onderscheid wordt gemaakt tussen geschoolde en ongeschoolde arbeiders, tussen hoofd- en handarbeiders.
Het begrip arbeider in de zin van de arbeidsovereenkomst in het Ned. BW is beperkter dan het begrip werknemer in de zin van de sociale verzekeringen.