Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

aartsvader

betekenis & definitie

aartsvader - aarts'vader, [vert. van het Gr. woord patriarch], aanduiding voor een hoofd van een geslacht in oeroude tijden.

In de bijbel worden speciaal Abraham, Isaäk en Jakob zo genoemd als de stamvaders van het Israëlitische volk (Hebr. 7,4); ook heten de 12 zonen van Jakob aartsvader met betrekking tot de 12 stammen (Hand.7,8 vlg.). De uitdrukking ‘aartsvaderlijk’ zinspeelt op het primitieve en eenvoudige leven van die dagen. Betreffende de bijbelse aartsvader vindt men vnl. de volgende opvattingen: 1. het zijn historische personen (de traditionele opvatting); 2. het zijn astraal-mythologische figuren; 3. het zijn vermenselijkte goden; 4. het zijn gepersonifieerde stammen. De veldwinnende mening is dat het historische figuren waren, die met stamgeschiedenis zijn omgeven. Uit de archeologische gegevens, m.n. die welke de opgravingen van Nuzu en Mari verschaften, blijkt meer en meer dat de namen van de aartsvaders en de cultuurhistorische momenten van de aartsvadergeschiedenis kloppen met die van de Mesopotamische wereld waarin zij door de bijbelverhalen worden geplaatst. Oorspronkelijk stammend uit Mesopotamië, trokken de aartsvaders in het 2e millennium (na ca. 1700 v.C.?) als halfnomaden (‘ezel-nomaden’) via het grensgebied van steppe- en cultuurland door het Palestijnse bergland, waar zij altaren oprichtten voor de God, die hun het land Kanaän en een talrijk nageslacht beloofde (Gen.12 VV).

LITT. J.Hoftijzer, Die Verheissungen an die drei Erzväter (Leiden 1956); R.de Vaux, Die hebr. Patriarchen und die modernen Entdeckungen (2e dr. 1961); J.M.Holt, The patriarchs of Israël (1964); H.Weidmann, Die Patriarchen und ihre Religion im Lichte der Forschung seit J.Wellhausen (1968).

< >