M.prunifólia X M. siebóldii Een hoge struik of kleine boom vormend met sterk afstaande takken, blijvend behaarde twijgen, knoppen en bladstelen. Bladeren 5-9 cm lang, aan kortloten elliptisch tot lang-elliptisch met spitse of toegespitste top en meestal wigvormig toelopende bladvoet, randfijn gezaagd; aan twijgen meestal eivormig, met afgeronde bladvoet, zwak gelobd of gaaf, rand dieper gezaagd, bovenzijde glanzend donkergroen, blijvend spaarzaam behaard, onderzijde grijs-groen, kort viltig behaard, middennerf en bladsteel in het najaar rood-bruin verkleurend.
Bloemen lichtrose in viltig behaarde tuilen; kelk en kelkslippen viltig behaard; meestal 4-5 stijlen;
vrucht tot 2,5 cm in diameter, glanzend geel, bijna rond, de top iets stomp toelopend en soms zeer zwak geribd, met blijvende of afvallende kelk.