M. N.-Amerika; 8-12 m.
Synoniem: V. labrúsca L. var. aestivális REG..
Eveneens een bij ons nog zeer weinig voorkomende soort en zeer veel op de reeds eerder beschreven V. coignétiae gelijkend, doch de jonge twijgen zijn dikker en de internodiën korter, terwijl gewoonlijk de lobben dieper zijn ingesneden. Jonge twijgen viltig, later kaal of bijna kaal wordend; bladeren gemiddeld 12-16 cm lang, soms groter, breed eivormig en dik, 3-5-lobbig en de lobben stomp toelopend, soms gelobd; jonge bladeren, bladstelen en lange ranken enigszins rood getint, viltig behaard, later bovenzijde donkergroen en spaarzaam behaard of bijna onbehaard; onderzijde blauw-groen en vooral langs de nerven blijvend bruinviltig behaard. Bloeit in Juni met zeer lange bloempluimen; vruchten 6-8 mm, zwart getint.