Europa, W.-Azië; 20 cm.
De kleinbladige maagdepalm groeit bij voorkeur op schaduwrijke plaatsen, in bossen of langs heggen en wordt daarom bij ons aangeplant voor bodembedekking onder struiken of bomen of voor randen; wordt ook zeer veel op kerkhoven gebruikt. Het is een zeer sterk kruipend struikje, April-Mei bloeiend aan korte opstaande twijgen met blauwe bloemen.
Twijgen, bladeren en overigens alle delen geheel kaal; bladeren tot 4,5 cm lang, ovaal of eivormig, bij het uitlopen aan beide zijden glanzend, later bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde lichter en dof;
bloemkroon tot 3 cm in diameter, met uitgespreide kroonbladen, blauw, in centrum iets wit getint.
V.m.var. argenteo-variegáta WEST. heeft witbonte en meestal ook witgerande bladeren.
V.m.var. aureo-variegáta W.MILL., synoniem.: V.m. var. variegáta WEST.; bladeren geelbont en geel gerand.
V.m.var. álba WEST.; bloemen wit.
V.m.var. atropurpúrea SWEET bloeit met paars-rode bloemen.
V.m.var. múltiplex SWEET; bloemen paars-rood, gevuld.
V.m.var. roseopléna W.MILL.; bloemen gevuld, rose.
V.m.var. purpureopléna WEST. heeft lichtblauwe gevulde bloemen.