M.- en W.-China; 5 m.
Mooie opgaand groeiende soort, met donkerbruine twijgen, in het voorjaar iets bruin getinte bladeren en bloemen in lang gesteelde schermen, opgevolgd wordende door helderrode vruchten in losse hangende trossen.
Bladeren aan tot 3 cm lange bladstelen, 5-12 cm lang, met 5-6 paar zijnerven, breed-ovaal of breedeivormig, top lang gepunt, bladvoet afgerond of breed-wigvormig toelopend, rand getand, in het voorjaar bij het uitlopen bronsgroen getint, met bruine nerven, later lichtgroen, alleen aan de onderzijde langs de nerven behaard.
Bloeit Juni-Juli met kleine crème-witte bloemen in tot 10 cm brede gewelfde schermen; meeldraden vóór de bloemkroon uitstekend; vruchten bijna rond, tot 8 mm lang, helderrood.
