M.- en W.-China; 1,5 m.
Opgaand, doch breed uitgroeiend struikje met fijn behaarde, eerst rood-bruine, later grijze twijgen.
Bladstelen en bladeren behaard, de eerste tot 1.5 cm lang, de bladeren 3-6 cm lang, met 7-9 paar zijnerven, lancetvormig, met lang toegespitste top en meestal kort afgeronde bladvoet, bovenzijde licht- of geel-groen, de onderzijde dicht, min of meer viltig behaard. Bloeit in Juni met kleine, crème-witte bloemen in tot 4 cm brede behaarde schermen; meel-draden korter dan de bloemkroon; vruchten 6-7 mm lang, eivormig, reeds in September rijp wordend en dan helderrood.