Z. W.-Europa; 60 cm.
Laag blijvend, soms kruipend struikje met enigszins viltig behaarde, groene twijgen. Bladeren tot 6 mm lang, priemvormig, in Augustus-September bloeiend met kleine, goudgele bloemen, tot 15 mm lang;
kielblaadjes gebogen, langer dan de vleugel; kelk korter dan de vlag, 10 mm lang, behaard; peulvrucht tot 10 mm lang, bijna geheel door de kelk omsloten.
Verlangt een zeer beschutte, zonnige standplaats.