W.-Himalaya, Afghanistan; 5 m.
Synoniem.: S. villósa var. emódi REHD..
Opgaand groeiende struik met stevige, grijs-groene takken; twijgen bruin-groen, geheel kaal; bladstelen 1-1,5 cm lang; bladeren 8-15 cm lang, elliptisch, met spitse of iets toegespitste top, wigvormig toelopende bladvoet, bovenzijde donkergroen, donker aftekenende, iets behaarde middennerf, onderzijde opvallend blauw-groen, met bruine nerven, kaal.
Bloeit in Juni met geel-witte, onaangenaam riekende bloemen in 8-18 cm lange, brede pluimen; bloeiwijze fijn behaard; kelk aan de rand duidelijk behaard; kroonbuis 8-10 mm lang, smal; kroonlobben spits, afstaand; vrucht tot 1,5 cm lang, toegespitst.
S.e.var. aúrea CARR. heeft goudgele bladeren.
S.e.var. aúreo-variegáta REHD. heeft geel gevlekte en gerande bladeren.