G. N. JONES Z.W.-Canada, W.N.-Amerika; 50-80 cm.
Synoniem: S. (móllis var.) acútus DIECK, S.acútus DIPP..
Laag blijvend struikje, met aan de top behaarde, spoedig kaal wordende twijgen. Bladeren 2-4 cm lang, eivormig, met soms kort afgeronde, doch meestal spitse top en ronde of bijna vlakke bladvoet, rand onregelmatig getand, aan sterk groeiende twijgen soms gelobd, bovenzijde donkergroen, eerst behaard, later kaal, onderzijde iets lichter en vooral langs de nerven blijvend behaard. Bloeit in Juni-Juli, soms ook later, met meestal 2-6 bloemen bijeen in de oksels van de hoogst staande bladeren; bloemen 4-5 mm lang, klokvormig, lichtrose, met fijn behaarde en gewimperde kelk;
meeldraden ongeveer zo lang als de bloemkroon; stijl korter; vruchten 6-8 mm lang, wit.
