Himalaya; 1,4-2 m.
Synoniem: S.amóena SPAETH, S.expánsa K.KOCH non WALL..
In bladvorm zeer veel op de vorige soort gelijkend, echter meer opgaand groeiend met bruin-rode, geheel ronde twijgen, die eerst dicht behaard, later geheel kaal zijn.
Bladeren 3-7 cm lang, 12-30 mm breed, aan de onderzijde blijvend langs de nerven behaard, ei-lancetvormig tot eivormig, naar beide zijden puntig toelopend, meestal van het midden af gezaagd.
Bloeit in Juli met lichtrose, bij het verbloeien meer wit-rose gekleurde, bloemen in grotere tuilen dan bij de voorgaande soort, eveneens 1-slachtig.